donderdag 27 september 2012

Facebook


Als je van mijn leeftijd bent, ga je langzamerhand achterlopen. Of liever: ík loop achter en ik gebruik mijn leeftijd als excuus. Zo heb ik nog zo’n mobieltje, waarmee ik geen foto’s kan maken, muziek kan afspelen of spelletjes kan doen. Ik vind het al heel wat dat ik er eentje heb met druktoetsen in plaats van met een kiesschijf.

Wel heb ik een computer die alles kan wat hij moet doen en sinds kort heb ik ook Facebook. Onlangs kreeg ik, via dat Facebook, een uitnodiging om naar een feestje in Haren te gaan, maar ik heb een hekel aan drukke verjaardagen, dus dat liet ik maar aan mij voorbijgaan. Later hoorde ik dat het daar, in het barre noorden, niet alleen maar gezellig was geweest.

Voor al die ongezelligheid moest Facebook zich verantwoorden en dat lijkt me niet terecht. Als ik iemand doodsla met een koekenpan, treft de koekenpannenfabrikant immers geen blaam. En als ik zeg dat de getroffene een inbreker is, ben ik volgens Fred Teeven ook geëxcuseerd.

Ik vond trouwens dat het gedoe in Haren niet de nadelen, maar de voordelen van Facebook liet zien. Goed, het had allemaal wat ordelijker gekund, maar al doende leert men. Ik neem aan dat het cultureel café u ook allemaal via Facebook heeft uitgenodigd en volgens mij staan alle verkeersborden nog en de ruiten van de Boni zijn ook nog intact.

Als we echt iets met Facebook willen, en dat kan best, dan moeten we wat verder van ons af kijken. Je kunt het medium namelijk niet alleen gebruiken voor een plaatselijk feestje, zoals wij vanavond beleven, of voor een landelijk festijn, maar ook voor manifestaties van internationale allure. Ik zou het bijvoorbeeld mooi vinden als oorlogen wereldwijd via Facebook werden aangekondigd.

Voor een oorlog kun je op Facebook vrij gemakkelijk een zogeheten evenement aanmaken. Daarna kun je kijken wie je ervoor uitnodigt. Wil je oorlog met de hele wereld of met een specifieke groep? Alleen de mensen die echt deel willen nemen, doen mee. Dan zou het dus kunnen gebeuren dat er ergens oorlog is, maar dat er niemand naar toe gaat en dat lijkt me prachtig.

Volgens mij zou je dan ook behoorlijk kunnen bezuinigen op de defensiebudgetten. Je gaat immers niet duizenden clusterbommen aanschaffen als je weet dat maar driehonderdduizend mensen aan je oorlog meedoen. Het geld dat je op die manier uitspaart, kan naar de kunsten of de zorg of zo. Misschien kan iemand dat twitteren naar Rutte, Samsom en Kamp. Met mijn mobieltje kan dat namelijk niet.

Mijn kinderen vinden dat ik onderhand toch eens wat zij noemen ‘een echt mobieltje’ moet aanschaffen, zodat ik ook kan twitteren, pingen of whatsappen. Ik was het niet van plan, maar als er een app komt van cultureel café Dante, wil ik het overwegen. Als het zover is, leest u het wel op mijn Facebookpagina.


Alleen maar foute mensen





Robert Vuijsje schreef een boek dat zo’n beetje iedereen gelezen heeft. Maar daarna? Hij zou niet de eerste schrijver zijn die niet verder kwam dan een succesvol debuut. In de reeks Literaire Juweeltjes verscheen van Vuijsje een bundeltje met drie verhalen, Alleen maar foute mensen.

Het eerste, In de leeuwenkuil, was bedoeld als een moderne versie van het bijbelverhaal over Daniël. Ach ja, met enige goede wil kun je van de hoofdpersoon (Daniël natuurlijk) nog wel zeggen dat hij voor de leeuwen gegooid wordt, maar daarna houdt de vergelijking wel op.
Daniël schrijft op zijn website, bijvoorbeeld over Polen en over een romance met een Poolse vrouw. Hoe positief hij het ook bedoelt, hij haalt zich alleen maar de woede van de beschrevenen op de hals.

Het lijkt me een parallel met wat Vuijsje over kwam. Hij werd beschuldigd van sexisme en racisme. Dat was overigens goed voor de verkoop van het boek, zoals de hele ophef ook goed is voor de site van Daniël.

Een aardig verhaal, is het. Meer niet. Dat geldt eigenlijk ook voor ‘Is het omdat ik een vrouw ben?’ Je kunt daar breed om glimlachen en meer niet. Qua opbouw is het bijvoorbeeld maar matig.

Het laatste verhaal is een reportage voor Nieuwe Revu, ‘De pornovakantie’. Ook hier is de opbouw maar matig en dat valt altijd bij het slot op. Het reportageachtige is weer wel goed. Vuijsje beschrijft vaak de goede details en kan personen daarmee goed typeren.

Gemiddeld genomen viel het boekje mij niet zo mee. De verhalen zullen hun geld wel opgebracht hebben. Ze verschenen in een verhalenbundel over de Bijbel, een jubileumbundel van de Nederlandse Orde van Advocaten en, zoals gezegd, in Nieuwe Revu. Als Vuijsje weer met een echt boek komt, komt hij hopelijk met iets beters. 




Ode aan Kirihito



Op een dag kijk je onder je bed en daar blijkt al een hele tijd een schat te liggen. Stom dat je daar niet eerder hebt gekeken. Zo verging het mij. Alleen bevond de schat zich niet onder mijn bed, maar in mijn boekenkast: een boek van Osamu Tezuka. Ooit gekocht, omdat mijn stripboekenhandelaar het mij aanbeval. Ik had het vaste voornemen om het te gaan lezen, maar ja, wetten, praktische bezwaren, weemoedigheid.

Op zoek naar een ander boek kwam ik het weer tegen: Hondenlevens, het eerste deel van de tweedelige serie Ode aan Kirihito. Ik heb het gefascineerd gelezen. Tezuka tekent strak, op het steriele af soms en dat contrasteert mooi met de emoties in het boek die helemaal niet ingehouden zijn.

Centraal in het boek staat een vreemde ziekte, in een afgelegen dorpje in Japan. Mensen die ermee besmet worden, krijgen vergroeiingen, waardoor ze op honden gaan lijken. Een maand later zijn ze meestal dood. Een arts gaat op onderzoek uit en komt erachter dat de theorieën die over de ziekte ontwikkeld zijn, niet kloppen. Hij wordt zelf besmet, maar door de kennis die hij intussen opgedaan heeft, weet hij dat het niet nodig is om aan de ziekte te sterven. Hij overleeft dan ook.

Hij schrijft een rapport over de ziekte, maar dan blijkt dat er mensen bij gebaat zijn dat het rapport verdwijnt; er staan andere belangen op het spel. Toen ik het eerste deel gelezen had, ben ik meteen ook het tweede gaan kopen, Mensenlevens.

De serie Ode aan Kirihito laat zien waartoe mensen gedreven worden als ze op eigen voordeel uit zijn. Aan de andere kant zie je ook hoe een arts, die zich aan twee vrouwen vergrijpt, hooggestemde idealen kan blijven koesteren en zich zonder eigenbelang in kan zetten voor een nobel doel.

Ode aan Kirihito is een boek over doorzettingsvermogen, rechtvaardigheidsgevoel, over eerlijkheid die het langst duurt. Maar ook over deerniswekkende, verknipte figuren, zoals het meisje dat met haar leven speelt als menselijke oliebol of de man die lubrieke honden in een kooi zet met de arts die hij als ‘hondmens’ ziet.

Tezuka is al in 1989  overleden. Er zullen dus geen nieuwe boeken van zijn hand verschijnen. Wel staat er in de winkel nog de achtdelige serie Boeddha. Nu heb ik zin om dat te lezen. Die zin zakt natuurlijk weer en dan ontdek ik over een paar jaar weer een schat. Ik hou u op de hoogte. 






woensdag 26 september 2012

De verjaardagen


Als ik niet geweten had wie De verjaardagen had geschreven, had ik gegokt op Renate Dorrestein. Ik zou het dan trouwens fout hebben, want De verjaardagen is de debuutroman van Hanneke Hendrix.

In haar vroege werk situeerde Dorrestein graag het verhaal in een gemeenschap die min of meer van de buitenwereld was afgesloten. Dat doet Hendrix ook. De dorpsgemeenschap in haar boek doet denken aan die uit bijvoorbeeld Dorresteins Het hemelse gerecht. In het dorp weet iedereen alles van elkaar en er wordt stevig geroddeld. Waag het niet om af te wijken van het gemiddelde, want dan zal het dorp met je afrekenen.

Ook stilistisch heeft Hendrix wel wat weg van Dorrestein. Neem een passage als deze: ‘’Als ik niet beter had geweten, zou ik zeggen dat ’t de onbevlekte ontvangenis was!’ riep haar moeder in haar handen klappend van blijdschap toen de verloskundige een half uur na de bevalling, zwetend als een otter, met haar pruttelende brommertje met lekke band aan kwam lopen. Boven in het bed op klossen zat Marie te kijken naar het kind in haar armen.’

Die verloskundige, zwetend als een otter, met dat pruttelende brommertje – het is monter verwoorde misère, waar Dorrestein het patent op heeft.

Ook rommelt Hendrix soms een beetje met het vertelperspectief. Als ze een heel stuk vanuit een personage heeft beschreven, ontwaren soms toch een glimp van een alwetende verteller. Meestal is dat trouwens niet storend, maar soms ook wel. Ook hier schoot me Dorresteins naam te binnen.

Het is overigens niet mijn bedoeling Hendrix weg te zetten als een kloon van Dorrestein. Iedere schrijver heeft zijn voorbeelden en die hoeven niet verloochend te worden.

De hoofdpersonen in De verjaardagen  zijn twee buitenbeentjes. Boris is een brokkenpiloot: als hij koffie gedronken heeft, ligt daarna het oortje los naast de mok. Daar is mee te leven. Maar op zijn vijftiende vertellen zijn ouders hem een geheim, waarna hij zijn zekerheden kwijtraakt en op drift raakt. Zijn buurmeisje Lies heeft een nare ziekte: ze heeft blaren over heel haar lijf. Vaak hangen de vellen erbij, zodat ze elke dag ingezwachteld moet worden. Nooit komt ze buiten. Naar haar trekt Boris toe.

Er is veel woede in Boris en die moet naar buiten, zal het dorp ondervinden. Hij schrikt daarbij niet terug voor projecten die heel wat denkkracht en organisatievermogen vergen. Als een soort Joe Speedboot, maar gewelddadiger, houdt hij huis.

Eerlijk gezegd vond ik dat wel wat ver gaan. Ik snap best dat iemand verandert, als hij zijn zekerheden verliest, maar ik had er moeite mee om te geloven dat de Boris uit het middelste deel van het boek dezelfde was als de overbeweeglijke stoethaspel uit het begin. Eerlijk gezegd overtuigde Hendrix hier mij niet helemaal. Ook de chaos in de dorpsgemeenschap ontstond voor mijn gevoel wel erg gemakkelijk.

Verder is er overigens heel wat moois in De verjaardagen. Fraai is bijvoorbeeld de constructie van het boek, die pas helemaal aan het einde duidelijk wordt. Je denkt dan in de gaten te krijgen hoe de schrijver het verhaal rondbreit, maar dan scheert Hendrix sierlijk langs de verwachtingen heen.

Bovenal heeft Hendrix twee personages geschapen die geen enkele lezer snel zal vergeten. Voortaan behoren Boris en Lies tot onze kennissenkring. 






Swarte Comics



Tijdens het Stripfestival in Breda heeft Joost Swarte de prestigieuze Marten Toonderprijs voor heel zijn oeuvre ontvangen. Ter gelegenheid daarvan heeft uitgeverij Oog & Blik twee mooie boekjes in leporellovorm uitgebracht, maar daarin hoogtepunten uit het werk van Swarte, zoals de glas-in-loodramen in de Toneelschuur in Haarlem, de omslagen voor The New Yorker en de strips die gepubliceerd zijn in Hollands Diep.

De boekjes laten nogmaals zien dat Swarte een ware meester is. Zijn tekeningen in klare lijnen zijn doordacht van opbouw, prachtig ingekleurd en ongemeen grappig. In zijn genre heeft Swarte eigenlijk geen concurrentie.

Eind oktober verschijnt van Swarte Niet zo, maar zo! Lotsverbetering in 150 lessen.
De twee delen Swarte comics kosten samen € 14,90. 






dinsdag 25 september 2012

Als iemand ooit mijn botjes vindt



Jaap Robben en Benjamin Leroy maakten ooit twee boeken samen: Zullen we een bos beginnen? en De Zuurtjes. Nu is daar een derde boek bij gekomen: Als iemand ooit mijn botjes vindt.

Het boek ziet er fleurig uit. De tekeningen van Benjamin Leroy, in potlood en waterverf, zijn werkelijk heerlijk: grappig, ontroerend soms, speels. Doordat er veel lichte kleuren zijn gebruikt, maken de tekeningen vaak een wat vrolijke indruk, ook als ze dat eigenlijk niet zijn. De aterling is bijvoorbeeld een naar dier dat zelfs het gedicht op die bladzijde probeert te bederven. Maar door het kleurgebruik schrikt het getekende dier niet af.

De bundel wemelt overigens van vreemde dieren. Robben koos woorden die niet zo heel veel meer gebruikt worden (ulevel, ponjaard, oelewapper, labbekak, falie, schuiertje) en deed alsof het namen van dieren zijn. Hij komt daarmee in de buurt van de gorgelrijmen van C. Buddingh’ (wiffelklaasje, domoorworm, blauwbilgorgel).

De titel van de bundel komt uit het gedicht over de kwukel, die van zichzelf zegt dat hij geen bijzonder beest is, maar die zich troost met de gedachte dat hij dat na zijn dood misschien alsnog wordt: ‘Misschien moet ik maar hopen/dat een mensenhand na duizend jaar/een paar botjes van me vindt en zegt:/’Ik weet niet wat het is geweest,/maar dit was zo te zien/een heel bijzonder beest.’

De gedichten zullen door kinderen zeker gewaardeerd worden: ze zijn goed te begrijpen en houden toch iets geheimzinnigs. Wel draait Robben te vaak een eind aan een gedicht door het slot met ‘Dus’ te beginnen en aan sommige zinnen had hij best nog wat mogen schaven (‘Soms valt er weleens iemand flauw’).

Daartegenover staat dat er ook prachtige strofen te vinden zijn in deze bundel. Bijvoorbeeld: ‘Over het vel/van elk geraamte/bouwde men een huis/van schaamte’.

Het fraaist is misschien wel het bescheiden gedichtje over het dodijntje. Het staat heel toepasselijk op twee bijna lege pagina’s.

Dodijntje


Er wacht een kuiltje
in de schaduw
van de heg.


Voordat ik haar daar leg,
hou ik haar stijve lijfje
dicht tegen me aan.


Het was een dag
om weg te vliegen
en dat heeft ze ook gedaan.






Fokke & Sukke aan de studie




Er zijn verschillende uitgaven van de cartoons van Fokke & Sukke. Zo verschijnt er aan het eind van elk jaar een boekje dat een soort jaaroverzicht biedt. Intussen is uitgeverij Catullus ook gestart met een serie boekjes in hardcover, die op thema zijn samengesteld. Na deeltjes met kantoorgrappen en juridische cartoons is er nu een deel met ‘de beste studentengrappen’.

Inderdaad staan er heel aardige cartoons in Fokke & Sukke aan de studie. Maar veel van de grappen komen wel op hetzelfde neer: buitensporig veel drinken, zo min mogelijk studeren, achter de meisjes aan, troep maken. Er zullen ongetwijfeld lezers zijn die daar niet genoeg van kunnen krijgen, maar ik had het voor het einde wel zo ongeveer gezien.

Maar natuurlijk zijn er altijd grappen waar je toch breed om moet grijnzen. Om deze bijvoorbeeld:


maandag 24 september 2012

Half mens




Je kunt best chagrijnig doen over Half mens van Maartje Wortel. Je kunt zeggen dat ze ‘schijnbaar’ schrijft als ze ‘blijkbaar’ bedoelt, dat ze ‘zweerden’ schrijft als het niets met een zweer te maken heeft, maar juist met een eed en dat ze bijvoorbeeld ‘een lineaire lijn’ uit haar toetsenbord gewrongen krijgt.

Maar dat is flauw. Ten eerste behoort natuurlijk een redacteur zulke onkruidjes te wieden en ten tweede zijn het misschien wel helemaal geen onkruidjes, maar typeert dit taalgebruik Wortels personage, in dit geval de twintigjarige Elsa Helena van der Molen, Nederlandse in Los Angeles. Haar leven verandert drastisch als ze aangereden wordt door een taxi.

In die taxi zit Michael Poloni, een Mexicaan, die zich altijd per taxi laat vervoeren. De derde persoon bij wie het perspectief ligt is een jurylid, dat aanwezig is bij de rechtszaak die er van het ongeluk komt.

Half mens is een heerlijk boek. De gebeurtenissen stuwen het verhaal vooruit, ook in de hoofdstukken waarin geen grote dingen gebeuren. En als je het boek uit hebt, heb je nog genoeg om over na te denken. Over de personages bijvoorbeeld, die elkaars leven aanvullen of misschien juist wel niet. Over of wij niet allemaal halve mensen zijn en of dat erg is. Over de aanwezigheid van het afwezige. Over selectief waarnemen. Over het maken van keuzes en de onmogelijkheid om daaraan te ontsnappen.

Wortels stijl doet wat aan die van Grunberg denken. Elsa’s vader spreekt met liefde over Amerika: ‘‘Omdat het land relatief jong is, staat er nog veel te gebeuren, dat is ongelooflijk interessant.’
Ik dacht aan mezelf, mijn relatief jonge leeftijd, aan wat er te gebeuren kon staan. Ik had geen idee, werkelijk waar.’

Dat overstapje van Amerika naar de ik-persoon zie ik Grunberg ook wel maken, het laatste zinnetje weer niet.

In ieder geval kan Maartje Wortel personages scheppen. Ik zal Michael Poloni niet meer vergeten. Hij is een mysterieuze man, misschien ook wel voor zichzelf, maar iedere lezer zal hem herkennen als hij uit een taxi stapt.

Eigenlijk dacht ik dat Half mens een debuut was, maar Wortel blijkt ook nog een verhalenbundel geschreven te hebben: Dit is jouw huis. Ik had daar nooit van gehoord. Toch eens gaan lezen, denk ik dan. Maar meestal komt het daar niet van.

zondag 23 september 2012

De korf



Charles Burns lezen/kijken is een verwarrende ervaring. Zijn tekeningen zijn volstrekt helder, in de traditie van de klare lijn, dus ook zonder nuances in de kleurvlakken. Maar de wereld waarin je terechtkomt is vreemd en daardoor allerminst helder.

Enkele jaren geleden verscheen X, een boek over de jonge Doug, die met een hoofdwond in bed ligt. Hij komt terecht in een wereld met vreemde wezens, wat waarschijnlijk op het conto te schrijven is van zijn dromen of de hallucinaties die hij door de medicijnen krijgt. Werkelijkheid en onwerkelijkheid vloeien gemakkelijk in elkaar over.

X is het eerste deel in een serie. Nu is deel twee verschenen, De korf. In beide delen wordt er nadrukkelijk verwezen naar Kuifje. Doug draagt op zijn kaalgeschoren hoofd een kuifje en de roodgevlekte eieren doen denken aan De geheimzinnige ster.

Ook in De korf blijven we in de geheimzinnige droomwereld van Doug, waarin vreemde wezens rondlopen, en waar we ook scheermesjes en foetussen van varkens tegenkomen. Op de achtergrond is steeds de vader van Doug aanwezig. De badjas die Doug in deel 1 al draagt, blijkt van zijn vader te zijn. Vader is intussen al overleden, maar in de droomwereld van Doug komt hij nog voor.

Er zal nog veel duidelijk moeten worden in de komende delen. Bijvoorbeeld hoe Doug aan zijn hoofdwond komt en ook wat er nu precies met die vader gebeurd is en wat Doug met hem moet. Burns geeft ons in het verhaal een paar aanwijzingen, maar als lezer blijf je met erg veel vragen zitten. Daardoor blijf je op het verhaal kauwen. De volgende delen moeten maar snel verschijnen.

Intussen heb ik Burns' grote beeldroman Zwart gat gekocht. Daar heb ik goede verhalen over gehoord. Ik heb alle reden om aan te nemen dat die kloppen.


zaterdag 22 september 2012

Probeer het mortuarium



Probeer het mortuarium is niet een gemiddelde roman, al was het maar omdat de setting nogal afwijkt van wat gebruikelijk is. Eva Maria Staal neemt ons mee de hele wereld over en de mensen die we daarin ontmoeten zijn ook al anders dan onze buren. We komen terecht in de wereld van de wapenhandel. Dat betekent intimidatie, personen die verdwijnen, aanslagen, altijd op je hoede zijn, weten hoe ver je kunt gaan in het vertrouwen van mensen. Het is een wereld die vaker in films dan in romans voorkomt.

Probeer het mortuarium staat dan ook vol spectaculaire gebeurtenissen en eerlijk gezegd werd dat me wel wat te veel. Zoveel spectaculairs gaat op den duur toch vervelen. Misschien kun je in een boek als dit moeilijk heen om gewelddadigheden en actie, maar ik had het na een tijdje wel gezien.

Ik heb ook het idee dat Staal zo’n overmatige hoeveelheid actie ook helemaal niet nodig heeft. Ze heeft een soepele stijl en schrijft soms terloopse zinnen die je toch bijblijven: ‘Nog voor ik Kafeel een hand geef, zijn we al vreemden voor elkaar.’ Of deze krachtige: ‘Besides, if you hold a sledgehammer half your life, the whole world starts to look like a nail.’

Het boek zit goed in elkaar: we krijgen in elk hoofdstuk een passage uit het leven van de hoofdpersoon, die overigens ook Eva Maria Staal heet, en een deel dat speelt in het heden, waarin Maria vlak voor een verhuizing zit. Haar dochter Nella pest een klasgenootje, Sjanna, en Sjanna’s moeder zoekt toenadering tot Maria.

De belangrijkste persoon in het leven van Eva Maria is Jimmy Liu, haar baas, een Canadees van Chinese afkomst. Hij is mysterieus, niet te doorgronden, onvoorspelbaar, destructief en toch sympathiek ondanks zijn onhebbelijkheden. Maria is en blijft met hem verbonden, tot aan het fraaie slot van het boek.

In Probeer het mortuarium laat Eva Maria Staal zien dat ze een spannend verhaal kan schrijven en dat ze een plot in elkaar kan draaien en dat ze interessante personages kan creëren. Dat laatste komt iets te weinig uit de verf door het luidruchtige spektakel in het boek. Staal lijkt me een veelzijdiger schrijver dan ze in dit boek laat zien. Ik zou dan ook wel eens een compleet ander boek van haar willen lezen. 





donderdag 13 september 2012

Zonder zorgen


Wat weten we eigenlijk van China in de twintigste eeuw? Ach ja, er zijn naslagwerken genoeg en je kunt hele reeksen feiten en jaartallen knippen en plakken om te laten zien dat het met de kennis over China 'best wel' meevalt. Maar hoe zou een Chinese familie geleefd hebben in pakweg 1945? 1989? Nu? Dat lezen we in Zonder zorgen van Belle Yang.

Belle Yang werd geboren in Taiwan. Haar vader (Baba) verliet zijn geboortegrond Mantsjoerije, het uiterste noordoosten van China, op de vlucht voor honger, oorlog en communisme. Later verliet hij met zijn gezin ook Taiwan. Via Japan kwam hij in Amerika terecht.

Daar werd Belle Yang tot wie ze nu is: Een Amerikaanse schrijfster die Engels schrijft en Chinees denkt (volgens Amy Tan). Ze gaat terug naar China, op de vlucht voor een stalkend ex-vriendje. Daar krijgt ze een opleiding in traditionele Chinese schilderkunst. Een van haar docenten is een dochter van Deng Xiapeng. In die tijd waren er de demonstraties op het Tienanmenplein. We herinneren ons de foto nog van de jongen voor de rij tanks.

Als ze terug is in Amerika, laat ze Baba vertellen over zijn geschiedenis en de geschiedenis van zijn familie, zijn ouders en zijn drie broers. Met die familie ging het aanvankelijk wel goed: Baba's vader bezat grond en had aanzien in de gemeenschap. Maar grondbezitters waren later in de geschiedenis natuurlijk kapitalisten. Op hoge leeftijd moest Baba's vader nog lange einden lopen in de hoop ergens hulp te krijgen.

Zonder zorgen laat het verhaal zien van drie verschillende generaties. Dat is geen vrolijke geschiedenis, maar toch eindigt Yangs beeldroman positief. Belle Yang heeft niet alleen Baba en zijn familie een stem gegeven, maar heeft ook haar eigen kracht gevonden door haar geschiedenis te tekenen.

Belle Yang tekent in dikke, vaak wat hoekige lijnen, zodat je soms de indruk krijgt dat je naar houtsneden kijkt in plaats van naar pentekeningen. Eerlijk gezegd moest ik een beetje wennen aan haar manier van tekenen. Maar misschien doet 'mooi' er niet zo toe in haar boek Zonder zorgen.




maandag 3 september 2012

Op zee



Op zee noemde Toine Heijmans zijn korte roman. De titel deed mij meteen aan Marcellus Emants denken. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik dat boek van Emants (een novelle) niet gelezen heb. Ik heb het in huis als beroerd voorgelezen luisterboek. Ik moet het papieren boek maar eens aanschaffen. Op zee van Heijmans heb ik wel gelezen en nog met plezier ook.

Donald zeilt met zijn zevenjarige dochter Maria van Denemarken naar Harlingen. Zijn jachtje Ismaël is oud, maar moet de reis goed aankunnen. In Nederland wacht Donalds vrouw Hagar. Hij heeft haar al drie maanden niet gezien, omdat hij al die tijd al aan het zeilen is. Donald heeft een sabattical.

De reis naar Nederland verloopt niet vlekkeloos. Er komen rare wolken opzetten. Donald moet twee nachten wakker blijven om te reis goed te kunnen voltooien, maar hoe veilig is dat eigenlijk? Maria is een vroegwijs kind, maar kan ze zo'n reis aan? Er gebeurt van alles in het boek, maar dat kan ik niet verklappen, omdat ik de plot niet wil weggeven. Als tegen het einde het perspectief verschuift van Donald naar Hagar, blijken de zaken toch wat anders in elkaar te zitten dan de lezer dacht.

Onder Op zee golft nog andere literatuur. Moby Dick natuurlijk, waarin Ishmael de verteller is van het verhaal. Hij is een sociaal buitenbeentje en misschien past dat ook wel bij Donald. Maar als Hagar en Ismaël in één verhaal voorkomen, moet ik ook aan het Bijbelverhaal denken. Hagar moet vluchten met haar zoon Ismaël. Het lijkt of ze hem  niet kan behoeden voor de dood, maar er komt een engel die uitkomst biedt. Uiteindelijk zal Ismaël uitgroeien tot een groot volk.

Hier lijkt het alsof Donald de Hagarrol vervult: Maria is aan zijn zorgen toevertrouwd en hij moet ervoor zorgen dat ze veilig in Harlingen aankomt. Maar uiteindelijk blijkt Hagar toch ook en zelfs vooral een zorgtaak te hebben. Ook tegenover Donald.

Op zee is geschreven in een heldere stijl, die wat kaal aandoet, wat wel goed past bij een verhaal over zee, waarop weinig te zien is. Het boek heeft iets geheimzinnigs, vooral door de onbetrouwbare verteller. Je weet dat Donald doodmoe moet zijn en je vraagt je voortdurend af wat er klopt van zijn waarneming.

Vermoedelijk zal ik me Op zee vooral als een ontroerend boek herinneren, waarin mensen laten zien dat ze er veel voor over hebben dat het goed gaat met hun geliefden. Daarvoor zijn ze bereid tot het uiterste te gaan.