woensdag 20 maart 2013

Boekenweek 1958



In 1958 was het Boekenweekgeschenk Het gehucht van A. Defresne. Geen prijsvraag deze keer. Het jaar ervoor had Defresne de novelle al ingezonden, maar toen viel de keus op Jacques Presser. Toen in mei bekendgemaakt werd dat hij De nacht der Girondijnen had geschreven, werd meteen al aangekondigd dat de inzending van Defresne het jaar erop Boekenweekgeschenk zou zijn. Voor de jeugd was er weer een bloemlezing: De muze vertelt.

In Het vrije volk van 1 maart 1958 beoordeelde de kunstredactie het boekje van Defresne in een paar regels:
't Haalt niet bij dat van vorig jaar, 'De nacht der Girondijnen', maar de vriendelijke trots waarmee men het u in de boekhandel zal overhandigen, is niettemin zeer zeker gerechtvaardigd.

















De openingsavond was zoals gebruikelijk in de Stadsschouwburg in Amsterdam, die deze keer versierd was door Metten Koornstra. Koningin Juliana was aanwezig, evenals de ministers Suurhoff en Vondeling. Het publiek zong de koningin toe. In het verslag van Het vrije volk van 1 maart 1958:
het Wilhelmus klonk zacht, maar hartelijk op tegen de fraaie kristallen luchters en gaf de zaal een ogenblik van spontane ontroering.

Koingin Juliana (in een mosgroen avondtoilet) ontmoet Anna Blaman

De Boekenweek werd geopend door de staatssecretaris van O. K. en W., mr. R.G.A. Höppener, die onder anderen zei:
Deze avond moge dan bont en feestelijk zijn, hij is toch in elk [geval] het begin van ernstige week. [...] Het rapport omtrent de leesgewoonten van het Nederlandse volk heeft aangetoond, dat een derde gedeelte van ons volk nimmer een boek in handen krijgt. Dat is een duidelijk indicatie van de noodzaak van deze propagandaweek.
Het rapport heeft bovendien aangetoond, dat meer dan de helft an het Nederlandse volk geen boek bezit, al leest het dan wel een boeken uit leesbibliotheken.
Dat alles moge u somber schijnen, het is opnieuw een overduidelijk bewijs, dat de Boekenweek meer dan een feestweek is: het is een cultuurnoodzaak.
Daarna volgde de opvoering van twee eenakters van George Bernard Shaw, Dorpsvrijage (vertaling A. Viruly, gespeeld door Mary Dresselhuys en Han Bentz van den Berg) en Hoe hij loog tegen haar echtgenoot (vertaling Remco Campert, gespeeld door Kitty Janssen, Allard van der Scheer en André van den Heuvel).  In De Tijd van 1 maart schreef Alb. W. daarover:
Zo genoeglijk overigens als het feest, zo onbelangrijk mogen ook dit jaar weer de op deze avond geleverde artistieke prestaties genoemd worden. Daarmee blijkt de commissie geen bijzonder geluk te hebben.
Over Dorpsvrijage schrijft De Tijd
Het is een volslagen onbelangrijk gevalletje, waarin Shaw ons drie bedrijfjes lang bezighoudt met een dorpse winkeljuffrouw, die tenslotte een nogal sufferige schrijver het huwelijk inpraat.
Het is bepaald niet Shaw op zijn best, maar gezegd moet worden dat Han Bentz van den Berg en Mary Dresselhuys het vertolkten op een manier die de aandacht voortdurend plezierig gespannen hield. Beiden leverden een vaardigheidstest, die ons na een stille vergelijking met Brenda Bruce en Michael Denison aan de Nederlandse interpretatie de voorkeur doen geven.
Over het tweede toneelstukje:
Na de pauze was het opnieuw Shaw, nu "How he lied to her husband". Kwaliteit nog iets minder en het spel eerlijk gezegd, dienovereenkomstig. Noch Kitty Janssen, noch Allard van der Scheer, noch André van den Heuvel zagen kans dit onbenullige werkje van de grond te krijgen. Het was ook een onmogelijke opgave en de poging der optredenden vertoonde werkelijk nog wel kwaliteiten.
Waarna Alb. W. constateert: 'Neen, nogmaals herhaald, het bal was beter.'







Op 4 maart 1958 deed het Nieuwsblad van het noorden verslag van een literaire avond in restaurant Riche in Groningen op 3 maart. De propagandacommissie van het Groninger boek had Adriaan van der Veen gevraagd te spreken over het onderwerp 'Waarom schrijft een schrijver?'

Van der Veen karakteriseert de houding van de schrijvers van dat moment als eentje van verzet. De beweging van vijftig verzette zich tegen traditionele vormen. Hij treft die houding ook aan bij 'een schrijver als W.F. Hermans', die zich in De tranen der acacia's afvraagt of het verzet in Nederland tijdens de oorlog wel iets heeft voorgesteld en die in Ik heb altijd gelijk onderzoekt wat het verlies van Indonesië voor ons betekent.

De spreker constateert dat er in de Nederlandse letteren wel een wijziging van mentaliteit is geweest, maar niet in vorm, zoals dat in Frankrijk wel het geval was.
Zijn eigen werk schetste de heer Van der Veen, als te zijn ontstaan, eensdeels uit het besef dat er inderdaad conflicten bestaan, en anderdeels uit het besef, dat men zich nu eenmaal niet aan de realiteit kan onttrekken, een realiteit, die op eigen persoonlijke wijze benaderd kan worden, zonder daarbij in uitersten te vervallen.
 Van der Veen zegt ook nog iets over het leren schrijven, zoals dat wel in Amerika op de Schools of writing wordt onderwezen. Je kunt volgens de schrijver een leerling wel de techniek van het schrijven bijbrengen maar er blijven 'elementen bestaan, die ons minder gewenst voorkomen, zoals bijvoorbeeld de idee, dat men "aan de mens kan knutselen"en hem zodoende kan omvormen tot een nieuw, schrijvend individu.'
Met een aantal beelden uit zijn leven in Amerika besloot Adriaan van der Veen op plezante en beminnelijke wijze zijn ongemeen genoeglijke uiteenzetting. 

 In de Boekenweek was Leonard Roggeveen jarig.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten