dinsdag 30 april 2013

Slijpsel van tijd


Ze zijn er nog: uitgevers die poëziebundels mooi uitgeven. In dit geval is het Kleinood & Oudzeer uit Bergen op Zoom. Stofomslag en daaromheen folieomslag, mooi, dik papier, gedichten in bruin gedrukt, paginanummers in blauw, elk exemplaar genummerd en gesigneerd. Het betreft de bundel Slijpsel van tijd van Bert Kooijman.

Kooijman heeft hard gewerkt aan zijn gedichten en dat is eraan af te zien. De dichter heeft beelden bedacht, hij heeft een taalgebruik dat niet alledaags is, maar net iets meer verheven, hij heeft drie afdelingen gemaakt, met (voor mij) lastig te vertalen motto's.

Dat is allemaal braaf gedaan, maar het is de gedichten niet altijd ten goede gekomen. Het is bijvoorbeeld ten koste gegaan van de helderheid en ook van de eenheid binnen een gedicht. Het is mooi als je je uitslooft om beelden te bedenken, maar binnen een gedicht moeten ze elkaar wel ondersteunen. Een van de gedichten eindigt met de volgende strofe:
En al bloed ik
uit al mijn woorden
je blijft een vlam
die mij zuivert
een droom die
nooit verwelkt
Bloeden uit al je woorden - dat vind ik eigenlijk nog wel aardig, al is het zwaar aangezet. Maar de zinsconstructie deugt al niet: je blijft een zuiverende vlam, al bloed ik uit al mijn woorden. Daaronder zit de gedachte dat het nog niet zo vreemd is dat iemand een zuiverende vlam is, maar dat die dat blijft als iemand uit al zijn woorden bloedt, dat is toch wel verbazingwekkend. O ja? Ik heb het idee dat die twee dingen gewoon niets met elkaar te maken hebben.

Zuiveren lijkt me nooit verkeerd als iemand bloedt; het kon wel eens infectie voorkomen. De 'jij' is echter niet alleen een vlam, maar ook een droom en dan ook nog eens een droom die niet verwelkt. Het is een stapeling van beelden en daardoor zegt het helemaal niets meer. Geronk, geratel.

Zo gaat het bij veel beelden van Kooijman. Een enkele keer treft hij mij. 'Gerinkel van je vragen' is in ieder geval origineel en 'Hooi op de vork van hoogzomer' vond ik ook wel mooi. Maar vaker valt de poëet terug op clichés. Dan is er de koelte van een huid, dan bedwelmen geuren, zijn er tekens in een gelaat gegrift en wordt er naar adem gesnakt.

Opmerkelijk zijn ook de zelfherhalingen. Misschien was Kooijman zo blij met zijn vondsten dat hij het jammer vond om ze maar één keer te gebruiken. Dan schrijft hij 'maak / hoorbaar wat in je / donker zwijgt' en zes bladzijden verder: 'maak ik hoorbaar / wat in je donker zwijgt'. En dat is niet het enige voorbeeld.

Slijpsel van tijd is een ernstige bundel. Er kan geen lachje af, er is geen greintje humor te bespeuren. Nou ja, ik moest toch een beetje glimlachen bij deze strofe:
Hij laat zijn spraak
in heimwee roesten
of stapt uit zijn woorden
als uit de kleren
van de keizer maar
gaat vrolijk op weg
naar wat hem overkomt
Zoals we weten was de keizer naakt. Als de woorden vergeleken worden met de kleren van de keizer, dan zijn ze dus niets. Misschien gaat dit over een dichter die het dichten maar laat, omdat zijn woorden niets voorstellen. Dan kan hij de ernst laten varen en vrolijk op weg gaan. Het zijn niet mijn woorden, maar die van Kooijman. We zullen zien.

Oerhollands



Er verschijnen nogal wat boeken over een verleden dat een lezersgroep nog meegemaakt kan hebben. Boeken over de jaren vijftig of de jaren zeventig, met veel foto's en weinig tekst. Ze voeden het jeugdsentiment en het achgossiegevoel. Boeken waarbij ouders of grootouders mooie anekdotes kunnen vertellen.

Zo'n boek is ook Oerhollands, maar het wil iets meer zijn. Het wil de Nederlandse (Hollandse) ziel vangen. Dat probeert de auteur, Marjolein van Rotterdam in zeven hoofdstukken. Over eten en drinken; huisraad en huishouden; vervoer; winkels en merken; vrije tijd; rituelen. Ik geloof niet dat zo'n missie ooit kan slagen, maar dat geeft niet.

Van Rotterdam heeft een mooi boek gemaakt, waarin ze aardig wat wetenswaardigs weet te vertellen. Die kleine weetjes heb ik met veel plezier gelezen. Eindelijk weet ik waar de Kwekkeboomkroket vandaan komt.

De kroket is van oorsprong Frans, maar kwam al in de negentiende eeuw naar Nederland. Bakker Kwekkeboom ontdekt hem 'pas' in 1909, gaat hem namaken en promoot hem. Op zijn kar schildert hij: 'Den waaren gourmet prefereert de kwekkeboom kroket'. Volgens dit boek tenminste. Zou Kwekkeboom niet 'croquet' geschreven hebben?

En waar komt Febo vandaan? Wist ik ook niet. Maar Marjolein van Rotterdam weet het wel: FEBo was de eerste automatiek. Al in 1941 kon Amsterdam uit de muur eten, bij Maison Febo. De eigenaar van de zaak had het vak namelijk geleerd in de Ferdinand Bolstraat.

Oerhollands is een boek zoals er intussen al heel wat zijn, maar het is degelijk gemaakt, leest prettig en biedt voor iedereen wel wat. Kun je gerust aanschaffen voor jezelf of voor iemand aan wie je iets wilt geven, maar je weet niet wat. Doet het altijd. Denk ik.



maandag 29 april 2013

Hellboy. De geketende kist


Ook mensen die niet zo in strips geïnteresseerd zijn, hebben misschien wel eens gehoord van Hellboy. Misschien hebben ze de videogame gespeeld, de miniserie gezien of de film, die een bewerking van die serie is. Misschien ook niet.

Ik heb Hellboy, de strip, lang laten liggen. Ach, weer zo'n held, die uiteindelijk toch altijd wint. En dan die horrorelementen en dat half occulte - dat trok me niet zo. Een paar jaar geleden (in 2010) verscheen in het Nederlands De geketende kist, een verzameling van zeven korte verhalen en die kon ik voor € 2,50 toch niet laten liggen.

Het aardige van deze verzameling zijn de inleidingen bij de verhalen, waarin de auteur, Mike Mignola, uitlegt waar hij de stof vandaan heeft. Zo is 'Het lijk' gebaseerd op het Ierse volksverhaal 'Teig O'Kane and the Corpse' en 'Baba Jaga' komt natuurlijk uit de Russische volksoverlevering, waarin de gelijknamige heks nogal eens voorkomt.

Hellboy (voor degenen die hem niet kennen, leg ik het maar even uit) is een goede demon. Hij heeft een machtige, stenen rechterhand, bezit een staart en hoorns, die hij afvijlt, zodat het lijkt alsof hij een motorbril op zijn voorhoofd geschoven heeft. Hij onderzoekt paranormale verschijnselen en moet het steeds opnemen tegen duistere krachten.

In 'Het lijk' krijgt hij de opdracht om een lijk naar zijn graf te brengen. Het moet er voor zonsopgang liggen. Dan pas krijgt hij waar hij naar op zoek was: een baby, die door vreemde geesten of krachten in bezit genomen is.

Natuurlijk volbrengt Hellboy de missie en overwint hij wat hem in de weg staat. Dat is allemaal niet zo bijzonder. Maar het personage zelf is wel boeiend. Hij is een beetje in zichzelf gekeerd. Een mompelaar, een stugge werker, die gewoon doet wat gedaan moet worden. Hellboy is niet een kampioen die zich op de borst trommelt als hij een overwinning behaald heeft; hij haalt zijn schouders eens op en zucht een keer.

 Er is veel duisters in Hellboy en Mignola gebruikt dan ook veel donkere tinten: veel zwart en in het rood en het blauw is ook aardig wat zwart verwerkt. Soms zijn de plaatjes afgedrukt op een zwarte achtergrond. Veel verhalen spelen zich dan ook in de nacht af. De grote schaduwpartijen die Mignola gebruikt maken de tekeningen nog eens extra dreigend en duister. De bloedrode Hellboy licht op in dat duister. Hij is niet wit, weten we, niet de tegenhanger van het zwart, maar het zwart met goede elementen.                                                          

Hellboy is in de stripwereld een klassieker en Mike Mignola werd beroemd met het personage. Mij spreekt het genre niet zo aan en knokpartijen boeien niet als je toch al weet dat de held gaat overwinnen. Maar het personage is intrigerend en het is mooi om te lezen hoe de verhalen ontstaan zijn. Die knaak was goed besteed.



zondag 28 april 2013

Typex' Rembrandt



Van Rembrandt weten we allemaal wel wat: we hebben De Nachtwacht gezien en Het Joodse Bruidje, we weten iets van Saskia, Hendrickje en Titus, we kennen de term clair obscur, we hebben gehoord over Rembrandts geldproblemen. Misschien hebben we Rembrandt van Theun de Vries gelezen of een ander boek dat ons nog het een en ander vertelt. Moeten we dan ook nog Typex' Rembrandt aanschaffen en gaan lezen? Jazeker! Dat moet.

Wie door het boek bladert, ziet meteen dat Typex lekker tekent: trefzekere, soepele lijnen; goed schaduwwerk, waardoor de personen volume krijgen; uitgekiend kleurgebruik; verrassende 'camerastandpunten'. De inkleuring van de tekeningen is met de computer gedaan, las ik in een interview, maar zo gehaaid, dat je nauwelijks kunt geloven dat er geen penseel of potlood aan te pas is gekomen. De koppen van de personen zijn realistisch, met een karikaturale toets.

En dan moet je het boek nog gaan lezen. Typex heeft ervoor gekozen om in elk hoofdstuk een ander personage centraal te stellen. Daarbij houdt hij niet de chronologische volgorde aan; we springen wat heen en weer door het leven van Rembrandt. Zo krijgen we al snel een beeld van de verschillende fasen in het leven van de kunstenaar.

Natuurlijk komt er veel bekends voorbij, maar Typex slaat ook eigen wegen in. Bijvoorbeeld als hij het heeft over Elsje, een jonge vrouw die ter dood veroordeeld en gebracht is. Rembrandt tekende haar na de terechtstelling. Margriet de Moor schreef daar een boek over, De schilder en het meisje. Bij De Moor ontmoet Rembrandt Elsje pas na haar dood, maar Typex laat hem al eerder kennismaken met Elsje; hij brengt zelfs de nacht met haar door.

Rembrandt is bij Typex niet de meest zonnige figuur. Hij kan nukkig zijn, bot, eigenwijs. Hij kan iemand laten vallen als hem dat beter uitkomt. Maar hij is wel een gedreven kunstenaar, die alles over heeft voor zijn kunst. Hij weet wat de waarde van zijn kunst is, ook als die al niet meer zo in de mode is.

Je kunt zeggen dat er heel wat Typex in het personage Rembrandt terechtgekomen is. Maar misschien heeft Typex alleen maar de facetten die hij herkende extra aangezet. In ieder geval is Rembrandt een interessant personage, dat je wel kunt volgen, maar dat toch ook iets duisters heeft, wat hem erg aantrekkelijk maakt voor een lezer.

Typex' Rembrandt is een rijk boek, met veel mooie details. Er is bijvoorbeeld een mooi hoofdstuk over de pestepidemie in Amsterdam. Ook Rembrandt krijgt er in zijn omgeving mee te maken. Fraai is de pagina waarop zes keer een door Rembrandt geschilderde kruisafname staat, waarop de schaduw valt van twee mensen die het werk met de nodige scepsis bediscussiëren. Verder lopen er in het boek verscheidene bekende Nederlanders rond. Ik meende bijvoorbeeld Harry Mulisch te herkennen.

Aan het begin van elk hoofdstuk heeft Typex, in een voluit realistische stijl, een vogel getekend. De kleine tekeningetjes zijn werkelijk juweeltjes en ze passen steeds goed bij het hoofdstuk. De ene keer vraagt het hoofdstuk om een gier, de andere keer om een kip of een papegaai. Het tragische hoofdstuk over Elsje begint natuurlijk met een kraai.

Typex heeft een enthousiasmerend boek over Rembrandt gemaakt. Het is met zoveel betrokkenheid en tekenplezier gemaakt, dat je vanzelf geestdriftig wordt, voor zowel Rembrandt als Typex. Het boek doet recht aan beide meesters.



donderdag 25 april 2013

Tussen het volk

Over het Koningslied is al veel gezegd. Bijvoorbeeld dat er taalfouten in staan. Bij Pauw & Witteman mocht een neerlandicus de draak steken met het taalgebruik, op Twitter liet iemand weten dat de maker mild gestenigd mocht worden en op Facebook werd er een aparte pagina geopend om te protesteren tegen het lied. Massaal nam men afstand van het Koningslied. In no time had het lied dus bereikt waarvoor het bedoeld was: algehele verbroedering.

De tekst kwam tot stand volgens een bijzonder procedé: iedereen mocht suggesties insturen en van die lapjes tekst zou dan een fraaie lappendeken gemaakt worden. Bij de melodie gebeurde dat niet. Blijkbaar mogen amateurs zich wel met de tekst bemoeien, maar muziek moeten we aan vakmensen overlaten. Uit de gang van zaken blijkt dedain voor de tekst.

We hebben in Nederland geweldige tekstschrijvers: Jan Boerstoel bijvoorbeeld, of Ivo de Wijs of Kees Torn; we hebben ze voor het uitkiezen. Maar de Nederlandstalige liedjes die een hit worden, hebben andere tekstschrijvers en die schrijven soms rare zinnen. Een zin als ‘Jij klinkt als muziek, dus laat je zien wat ik bedoel’ (van Gers Pardoel) is voor mij onbegrijpelijk; Vader Abraham zong de regels: 'Een mens is daar mens, rijk of arm, 't is daar warm. Geen monsieur of madame, maar W.C.'; en Marco Borsato beweerde ijskoud dat afscheid nemen niet bestaat. Borsato kreeg het in een liedtekst ook voor elkaar om van zijn laatste rooie cent een bos van maar liefst honderdvijftig rode rozen te kopen.

De gemiddelde luisteraar heeft zich er niet aan gestoord. Blijkbaar hoort het bij de volkse liedjes die gedraaid worden op zenders als 100 % NL. Voor die luisteraars is een zinnetje als ‘de dag die je wist dat zou komen’ acceptabel.

Het Koningslied zal niet ons nieuwe volkslied worden, maar het is wel een volks lied. Blijkbaar vindt men dat gepast voor onze nieuwe koning en daar zou men wel eens gelijk in kunnen hebben. Bij Beatrix denk ik aan beeldende kunst, ballet en klassieke muziek, bij Willem-Alexander aan het gooien met wc-potten en hossen met de hockeymeiden in het Holland House. 

In 1874 is er een Koningslied voor koning Willem III geschreven, ter gelegenheid van zijn zilveren ambtsjubileum. Het begon met: 
Des Konings feest! Des Konings feest!
Het feest van Nederland!
Om beider hart en beider geest
Gaat ééner trouwe hand.
 De koning wordt beschreven als een held: 
Trouw stond hij vijfentwintig jaar
Als Neêrlands Koning pal
Geen nood, geen dreigend lijfsgevaaar
Dreef hem van dijk of wal.
Die dijk zal wel verwijzen naar de watersnoodramp in 1855. De koning verleende hulp na die ramp. 

Zo’n lied past niet bij onze nieuwe Koning. Uit het Koningslied van Ewbank en zijn teksthulpen komt niet een koning naar voren die boven ons staat, geen koning die wij vereren, maar iemand die tussen ons in staat.

In dat oude koningslied komt trouwens ook zoiets voor:
En Neêrland juicht zijn Koning toe
Der trouwe zijn we nimmer moe
Wij blijven om u staan
wij blijven om u staan
In dit couplet staan de onderdanen om de koning. Hier is het een beeld van de trouw van het Nederlandse volk. In het nieuwe koningslied komt de zin voor 'zal ik naast je blijven staan', waarbij niet helemaal duidelijk is wie de ik is en wie de aangesprokene. Uit de hele tekst spreekt toch vooral de gedachte dat de koning ook maar een mens is, die net als wij stamppot eet. Als hij wakker is, natuurlijk.

Als de koning ook maar een mens is, kun je je makkelijker met hem identificeren en dat willen we graag. Als een topsporter een geweldig toernooi gewonnen heeft, wordt hem niet in de eerste plaats gevraagd hoe hij zich voorbereid heeft, welke techniek hij gebruikt heeft en welk tactiek hij heeft toegepast, maar de reporter vraagt: ‘Wat ging er door je heen?’ Want dan blijkt dat zo’n kampioen emoties heeft, net als u en ik.

Als er mensen geïnterviewd worden -of dat nu in de krant is, op de radio of op de tv- dan gaat minstens de helft van de vragen niet over het boek dat geschreven is, de film die gemaakt is of het beleid van de betreffende minister. We lezen hoe de geïnterviewde zijn hond uitlaat, zijn kinderen naar school brengt, het financieel redt of zich uit een depressie gewerkt heeft. Zodat we kunnen zeggen: net als wij.

Blijkbaar gaat het met de koning ook zo. Goed, er zijn nog sprookjesachtige elementen, zoals een gouden koets, maar de koning woont niet geheimzinnig in een kasteel. Hij komt in onze huiskamer op de beeldbuis of het flatscreen, hij loopt tussen ons in op koningsdag en doet mee aan het zaklopen en het paaltjesvoetbal. Hij is net zo iemand als wij. Luister maar naar het Koningslied.

De consequentie van dit alles is dat we uiteindelijk zullen uitkomen bij het gekozen koningschap. De audities worden uitgezonden door SBS 6 en het volk mag stemmen door middel van sms’jes.

Dan zal het koningschap voor iedereen bereikbaar zijn, want iedereen kan zich kandidaat stellen. De beste lintjesknipper of degene die de leukste ideeën voor koningsdag heeft, zal de strijd (ik moet waarschijnlijk ‘battle’ zeggen) winnen en mag zich een jaar of vier ‘Koning des vaderlands’ noemen. Gedragen door hockeymeisjes verlaat hij de studio. Het volk hult zich in oranje en zingt het nieuwe koningslied, dat we dan net met zijn allen in elkaar gepatchworkt hebben. Het hele land is gelukkig. 

woensdag 24 april 2013

Zorg

Column, voorgelezen op een debatavond over de zorg.

Gerard Reve schreef een gedicht dat hij opdroeg aan de Zusters van Liefde te Weert:
Roeping
Zuster Immaculata die al vier en dertig jaar
verlamde oude mensen wast, in bed verschoont,
en eten voert,
zal nooit haar naam vermeld zien.
Maar elke ongewassen aap die met een bord: dat hij
vóór dit, of tegen dat is, het verkeer verspert,
ziet ’s avonds reeds zijn smoel op de tee vee.
Toch goed dat er een God is.
Het gedicht is gepubliceerd in een bundel die in 1973 verscheen. Zuster Immaculata heeft werkelijk bestaan en ze werkte dus in de zorg. Naast haar zijn er nog heel wat mensen in die sector werkzaam. Sommigen van hen zijn vanavond hier aanwezig.

Ik heb het vermoeden dat Zuster Immaculata nooit sprak over haar ‘cliënten’. Het waren mensen die aan haar zorgen waren toevertrouwd en geen cliënten die het product zorg van haar afnamen. Ze deed haar werk met haar hele hart. Niet voor niets heet het gedicht ‘Roeping’.

Waarschijnlijk geldt dat voor veel mensen die in de zorg werken. Ze sloven zich uit voor hun medemensen, proberen ze te helpen, te ondersteunen, te informeren. Kortom, ze dragen zorg voor hen. Of dat nu kraamzorg of ouderenzorg is, mantelzorg of thuiszorg, jeugdzorg of gehandicaptenzorg. Als ik mensen spreek die werken in een ziekenhuis of een verzorgingshuis, vertellen ze me over hun beroep, vaak met een betrokkenheid die me doet vermoeden dat het ook hier om een roeping gaat.

Ze zien nooit hun naam vermeld, hun gezicht verschijnt niet op de tv, schreef Gerard Reve. Maar ik vermoed dat Zuster Immaculata daar ook helemaal niet op zat te wachten, net zoals de mensen die nu in de zorg werken. Als ik ze hoor klagen, is dat niet omdat ze geen aandacht krijgen en ook niet vanwege het geld (al zouden ze natuurlijk best wat meer willen verdienen). Wel zouden ze wat minder onder druk willen werken. Van tevoren is namelijk bepaald hoeveel minuten ze over elke handeling mogen doen en even rustig bijpraten met hun patiënten is er dan niet meer bij. Ze willen zorgdragen, maar ze moeten productie leveren. De zorg is verzakelijkt. Niet door degenen die er werken, maar door de managers en door de politiek.

In de politiek geldt het primaat van de economie: alles wordt in geld uitgedrukt. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar voor zo ongeveer alle beleidsterreinen. Ik heb sterk de indruk dat er niet in de eerste plaats gevraagd wordt wat er nodig is op een bepaald gebied, maar hoeveel er bezuinigd kan worden. Dan wordt er gekeken op welke manier het goedkoper kan en pas daarna worden er argumenten bedacht die ons ervan moeten overtuigen dat dit toch echt de beste maatregelen zijn.

Natuurlijk snap ik dat de overheid op de kosten moet letten, maar economische argumenten mogen volgens mij nooit de eerste argumenten zijn als het om zorg voor de medemens gaat. Als een van onze geliefden, een kind of een ouder bijvoorbeeld, hulp nodig heeft, geven we die, zonder uit te rekenen of ons dat niet te veel kost, laat staan dat we zouden nagaan of het ons iets oplevert. We willen voor hen zorgen.

Dat lijkt de overheid niet meer te begrijpen. Daar denkt men in geld. Een duidelijk voorbeeld daarvan lijkt mij het zogeheten mantelzorgcompliment. Als iemand voor bijvoorbeeld een familielid of een buurman zorgt, wil de overheid laten merken dat ze dat waardeert. En die waardering wordt uitgedrukt in geld, een bedrag dat eenmaal per jaar kan worden aangevraagd voor één mantelzorger per patiënt. Het heet een compliment, maar het wordt niet spontaan gegeven. Je moet het aanvragen door het invullen van een formulier.

Het zal best aardig bedoeld zijn, maar het berust op een misverstand. Belangrijke dingen in het leven zijn namelijk niet in geld uit te drukken. De liefde van je partner, je ouders, je kinderen; de bevlogenheid van een docent die je zoveel mogelijk wil leren; en ook de betrokkenheid van de mensen in de zorg, de zusters Immaculata, die hun hart willen volgen, die willen omzien naar hun medemens.

Op deze mensen moeten we zuinig zijn en niet alleen omdat we misschien ooit zelf van hun zorgen afhankelijk zullen zijn. Belangrijker is dat zij onze samenleving menselijk en dus leefbaar houden. Ze doen belangrijk werk en het zou mooi zijn als iedereen dat aan hen liet merken. Anders voelen ze zich, voor je het weet, niet meer dan een kostenpost. Take care. 

maandag 22 april 2013

De verrekijker



De verrekijker, het boekenweekgeschenk dat geschreven is door Kees van Kooten, zwierf al een paar weken rond in mijn huis, maar ik kwam er maar niet toe. De recensies waren zuinig met hun lof en wat scheutiger met hun kritiek. Dat nodigde ook al niet uit. Uiteindelijk heb ik het boekje toch maar gelezen.

Aan de bovenkant van de pagina's plaatste Van Kooten een literaire agenda (door hem 'Literagenda' genoemd). In de loop van het boek raakte hij blijkbaar de lol kwijt in het bijhouden van die agenda, want in de laatste maanden zijn er weken waarin niets genoteerd is.

In de agenda zijn ook de sterfdagen van zo'n twintig schrijvers opgenomen. Dat zijn bijna allemaal mannen. Alleen Hella Haasse en Annie M.G. Schmidt drongen door tot Van Kootens eregalerij van dode collega's. Geen Doeschka Meijsing, Patricia de Martelaere of Christine D'Haen, geen Marijke Höweler of Thea Beckman. Zij mogen vergeten worden.

Verder noemt Van Kooten de bekende namen: Claus, Hermans, Lucebert, Kopland, Komrij, Bernlef, Mulisch. Opmerkelijk is dat Reve en Wolkers ontbreken. Dat is des te vreemder, omdat Van Kooten bijvoorbeeld wel Karel Glastra van Loon, Jan Blokker, Kees Fens en Boudewijn Büch noemt, die toch niet de statuur van Wolkers en Reve hadden. Vinkenoog en Wilmink miste ik ook.

Het verhaal over De verrekijker viel me niet eens tegen. Intussen zal het wel bekend zijn dat het vertrekpunt de verrekijker is die Van Kootens vader gevorderd heeft. Enkele keren bedenkt Van Kooten hoe dat gegaan zou kunnen zijn. Op die momenten zijn wij als lezers getuige van de inbeslagname van de kijker. Dat zijn fraaie passages. Ook het verslag van Van Kootens speurtocht is aardig om te lezen.

Maar daar tussendoor krijgen we stukjes maatschappijkritiek. Steeds licht van toon en soms zelfs humoristisch, maar ik kon mij niet aan de indruk onttrekken dat ik het gemopper van een oude man zat te lezen, die vertelde dat het vroeger allemaal beter was. Toen hadden mensen nog een fraai handschrift, toen kon je nog aan iemands boekenkast zien wat hij voor iemand was en een typemachine is toch eigenlijk beter dan een computer. Ja, ja, maar Van Kooten weet niet meer dat je de wagen van die typemachine niet met de rechter- maar met de linkerhand terugschuift.

De woordspelinkjes (kleeftijd, verderkijker) zijn altijd al Van Kootens handelsmerk geweest. Hij noemt zichzelf 'dwangmatig woordspelig'. Vervelend, zo'n handicap, want die woordspelingen vervelen wel heel erg.

Had Van Kooten zich maar beperkt tot het verhaal over de verrekijker, sober opgeschreven. Dat zou een aardig boekje geweest zijn.

zondag 21 april 2013

Domweg gelukkig, in de Dapperstraat (Knipoog 20)


Literatuur is overal. Schrijvers, journalisten en filmmakers laten geregeld met een knipoog naar een gedicht of een roman zien dat ze niet van de straat zijn. Zo'n knipoog betreft altijd een klassieker, want dan weet je zeker dat je knipoogje begrepen wordt.

In Trouw van zaterdag 20 april 2013 gebeurde het ook: Hilda Schipper schreef het artikel 'Domweg gelukkig in een verzorgingshuis', waarin ze ingaat op de mode om ouderen zo lang mogelijk in hun eigen huis te houden. Schipper belicht de voordelen van een verzorgingshuis. In de titel verwijst ze naar de slotregel van het gedicht 'De Dapperstraat' van J.C. Bloem: 'Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.'

Ook in het artikel van Pieter van den Blink over Fatima Elatik dat deze week in Vrij Nederland staat, komt de regel nog even voorbij. Van den Blink meldt dat op de hoek van de Commelinstraat in Amsterdam te regel op een gevel te lezen is, maar zonder komma.

Bloems gehele gedicht:


De Dapperstraat
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.
Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.


Het gedicht van Bloem is zo overbekend dat al veel dichters er parodieën op gemaakt hebben. U vindt ze hier. The Nits maakten er ooit een lied over.

In 1990 verscheen er een bloemlezing Domweg gelukkig, in de Dapperstraat met daarin veel evergreens uit de Nederlandse poëzie. Bloems gedicht stamt uit 1945 en het is al heel lang bekend bij velen, vermoed ik. Het zou me niet verbazen als de bloemlezing (die goed verkocht, voor zover ik weet) het gedicht nog een extra zetje heeft gegeven. Het is dan ook geen wonder dat er nogal eens naar geknipoogd wordt.

Op IDFA 2013 is er een film te zien die Domweg gelukkig heet, In het Brabants Dagblad van 13 april staat 'Domweg gelukkig op 013' en in de Telegraaf van 1 december is men 'Domweg gelukkig in een vinexwijk. Er zijn verwijzingen naar allerlei straten waar men domweg gelukkig kan zijn, zoals de Pekelharingstraat, de Javastraat of de Weverstraat, maar men kan ook domweg gelukkig op het platteland zijn, of met twee keer modaal, een gevangen kauw of een schaduwtuin. De zoekopdracht 'Domweg gelukkig' geeft 129.000 hits, dus kies maar uit.

De kans is  groot dat u in de komende weken ergens zult lezen dat iemand 'Domweg gelukkig' is. Dan is het weer tijd om even terug te denken aan J.C. Bloem.



zaterdag 20 april 2013

Laura

Over het koningslied/kroningslied is ophef, vanwege de kwaliteit van de tekst. Dat verbaast me. De meeste Nederlandstalige liedteksten zijn beroerd. Acda en De Munnik kwamen ooit op nummer 2 in de Top 40 met een lied waarin prominent een foutieve samentrekking staat: 'Ik ben mezelf niet of al die jaren nooit geweest'. Het lied stond tweeëntwintig weken in de top 40, waarvan veertien weken in de top 10, waarvan negen weken in de top 5. En er zijn meer, veel meer voorbeelden.

Eind december 2010 schreef ik onderstaande tekst, nadat ik overvallen was door een lied van Jan Smit.


In deze dagen luister ik met tussenpozen naar de top 2000. Ik hoor er oude bekenden voorbijkomen, maar ook nummers die ik helemaal niet kende. Een van die nummes is Laura, van Jan Smit. Het staat bij de beste 800, dus er zullen veel mensen op gestemd hebben.

Dit pareltje was geheel aan mij voorbijgegaan. Als je gisteren aan mij gevraagd zou hebben waarover het lied gaat, zou ik het je niet kunnen zeggen. Als je het mij nu vraagt, dan kan ik antwoorden dat, tja, nou ja, dat het lied over Laura gaat.

Wacht, ik zoek de tekst even voor je op. Er blijken heel veel punten in te staan...
Kijk... ze lacht zonder gevoel
Een onbereikbaar doel...wordt er toch nog naar gestreefd..
Ik weet niet of je kunt zien of iemand zonder gevoel lacht. Misschien wel. In ieder geval had de tekstschrijver dat woord 'Kijk' nodig. Later begint hij zinnen met 'Ruik' , 'Proef' en 'Hoor'. Wie die tekstschrijver is, kan ik overigens niet vinden. De man of vrouw wenst blijkbaar anoniem te blijven.

Maar goed, ze (en dat zal Laura wel zijn) lacht zonder gevoel. Een onbereikbaar doel. Wat is dat doel? Lachen met gevoel? En lacht ze zonder gevoel omdat het doel onbereikbaar is? Het is niet duidelijk. De tekstschrijver geeft ons een losstaand zinsgedeelte en we moeten maar zien wat we ermee doen.

‘Wordt er toch nog naar gestreefd’. Hier zou een vraagteken achter kunnen, waarna we iets krijgen in de betekenis van: wordt er toch nog naar het doel gestreefd, hoewel het onbereikbaar is? Maar misschien is de zin als mededeling bedoeld: het doel is onbereikbaar, maar er wordt toch nog naar gestreefd. Tekstschrijver wenst het in ieder geval niet duidelijk te maken.
Ruik... de geur van grootse moed..
het stroomt toch door haar bloed...maar waarom
Simon Knepper noemde ooit een bundel De geur van Zeeuwse meisjes. Daar kan ik me nog iets bij voorstellen, net als bij de geur van spruitjes, net gebakken brood, zweetsokken, ammoniak, verse mango's of wierook. Maar, help me eens, hoe ruikt grootse moed ook alweer?

Het stroomt door haar bloed. Je verwachtte het niet, maar het stroomt tóch door haar bloed. Wat eigenlijk? Het geur? Of het grootse moed? En waarom? Ja, Tekstschrijver weet het ook niet.

Haar naam is Laura...
Een hele lieve meid...
Als ik in haar ogen kijk ben ik de weg heel even kwijt...

Over dat 'hele lieve' in plaats van 'heel lieve' zeur ik niet. De spreektaal is al lang in onze schrijftaal gedrongen en dat vind ik ook niet zo erg. De ik (voor het gemak noem ik die maar even Jan Smit) is even de weg kwijt als hij in Laura's ogen kijkt. Het zou flauw zijn om te zeggen dat je je ogen ook op de weg moet houden. Maar waarom is hij de weg kwijt? Wat weet hij niet meer? Hij vindt haar lief, maar blijkbaar is hij toch in verwarring. Waarover dan? Ja, ze is wel lief, maar... Nou, zeg het dan! Nee, Tekstschrijver zegt het niet.
Ooh Laura
Een leven vol verdriet... al haar vrienden lopen buiten
Maar voor Laura geldt dat niet...
Wat geldt niet voor Laura? Dat haar vrienden buiten lopen? Je kunt niet zeggen dat buiten lopen niet voor haar geldt. Waarschijnlijk bedoelt Tekstschrijver: al haar vrienden lopen buiten, maar Laura niet. Of voor mijn part: maar Laura wil dat niet. Of: Laura kan dat niet.

Wat zijn dat trouwens voor vrienden die buiten gaan lopen terwijl hun vriendin binnen zit te kniezen? Ze heeft een leven vol verdriet, wat ik wel snap, als je zo alleen wordt gelaten door je vrienden.

Ik begin te vermoeden dat Laura erg ziek is. Maar dan zouden haar vrienden waarschijnlijk wel naar haar omkijken. Of blijven ze buiten omdat Jan Smit bij haar is en maar in haar ogen zit te kijken?

Nu weet ik ook waarom Smit de weg kwijt is. Laura is wel 'een hele lieve meid', maar ja, ze is wel ziek. Om nou met zo iemand iets te beginnen... Het is wel eerlijk, maar ik vind het ook cru.
Proef... de smaak van haar gevecht
Het is zo onterecht, maar daar legt zij zich bij neer....
Ook hier weer: een gevecht kun je natuurlijk niet proeven. Wat is het trouwens voor een gevecht? Het is blijkbaar onterecht. Een onterecht gevecht? Is het onterecht dat Laura dat gevecht moet leveren? Of gaat het inderdaad om ziekte en is het onterecht dat Laura ziek is?

En waarom is dat dan onterecht? Omdat ze 'een hele lieve meid' is? Tekstschrijver vindt misschien wel dat alleen krengen ziek mogen worden. Tja.

Maar ook als het over ziekte gaat: wat voor gevecht voert Laura dan? Meteen in de volgende regel staat dat ze helemaal niet vecht, maar zich erbij neerlegt. Misschien had Jan Smit deze tekst bij zich toen hij bij haar op bezoek kwam. Laura probeerde erachter te komen waarover de tekst gaat. Dat bleek nog een heel gevecht.

Zoiets?
Hoor... de stemmen in haar hoofd... waardoor ze weer gelooft...
maar waarom...
Ik weet dat er mensen zijn die stemmen in hun hoofd hebben. Maar dat die stemmen zo hard klinken dat anderen het kunnen horen, lijkt me nogal sterk.

Vroeger was Laura gelovig. Ze dankte de Heer op haar blote knietjes, zong devote liedekens en riep om de haverklap 'Halleluja!'. Maar ja, je groeit op, vervreemdt van je geloof, gaat de dingen doen die de dominee verbiedt en geniet daarvan.

Maar dan wordt Laura ziek. Ze gaat stemmetjes horen. Stemmetjes in haar hoofd. En prompt wordt ze weer gelovig. 'Maar waarom?' vraagt Tekstschrijver. Ja, als hij, die de tekst heeft geschreven, het al niet weet, hoe kunnen wij het dan weten?
Haar naam is Laura..
Een hele lieve meid...
Als ik in haar ogen kijk ben ik de weg heel even kwijt...
ooh Laura..
Een leven vol verdriet... al haar vrienden lopen buiten
Maar...Voor Laura geldt dat niet...
Een herhaling, maar dat heb je nu eenmaal bij refreinen.
Maar waarom....
Is alles nu voorbij...
Laat het leven je nooit meer vrij...
Wanneer laat het leven je vrij? Je zou kunnen zeggen dat je pas bij de dood vrij van het leven bent. De derde regel uit bovenstaand couplet betekent dan: zul je voor eeuwig moeten blijven leven? Nee toch? Wees maar gerust, mijn kind, dat je de dood wel vindt of dat de dood jou vindt. Zit daar maar niet over in.
Haar naam is Laura...
Een hele lieve meid...
Als ik in haar ogen kijk ben ik de weg heel even kwijt..
Oooh laura...
Een leven vol verdriet... al haar vrienden lopen buiten
Maar... voor Laura geldt dat niet...!
Lied uit. We weten nog niets meer dan in het begin. Er is geen ontwikkeling geweest, er is geen kop, geen staart. Niks, niks, niks.

En toch stemmen mensen op zo’n lied. Met mijn kleine hersentjes (ja, ja, citaat van Johnny van Doorn) kan ik het niet snappen. Blijkbaar hoef je als zanger alleen af en toe op een poster te gaan staan in een onderbroek van C&A om in de top 2000 te komen. We zijn niet meer te redden.


'Laura' stond zestien weken in de Top 40 en reikte tot plaats 7.

Op één puntje van wat ik in 2010 schreef, moet ik terugkomen. Jan Smit zingt niet 'het stroomt toch door haar bloed', maar 'het stroomt nog door haar bloed', hoor ik nu. Ik ging af op deze site. Eén bron is geen bron. 


dinsdag 16 april 2013

Herr Merz



Ach, wat wist ik nou helemaal van Kurt Schwitters? Bij hem moest ik meteen aan Dada denken en aan het feit dat hij tijdens een lezing over Dada in de zaal zat en als een hond blafte. Nog een paar kleine weetjes en dat was het dan wel. Maar nu heb ik Herr Merz van Lars Fiske gelezen en nu weet ik wie Kurt Schwitters is.

Schwitters zal geen gemakkelijk man zijn geweest voor zijn omgeving. Hij maakte bouwsels die waarschijnlijk niemand begreep en noemde dat geen kunst maar Merz. In zijn bouwwerk liet hij witte ratten loslopen, die elektrische lichtjes ontstaken. Maar ze pisten overal, zodat er kortsluiting ontstond.

Fiske volgt Schwitters en zijn ontwikkeling en wij maken het mee. Hoe Schwitters aansluiting zoekt bij expressionisten en dadaïsten. Beroemd is de anekdote over Schwitters en Grosz. Schwitters belt aan bij George Grosz. Deze opent de deur, zegt dat hij Grosz niet is en slaat de deur weer dicht. Schwitters belt een tweede keer aan en zegt: 'En ik ben Schwitters niet'.

In de jaren twintig maakt Schwitters kennis met Theo van Doesburg en toert met hem door Nederland. In 1937 vlucht hij naar Noorwegen en later naar Engeland. Hij overlijdt in 1948.

Fiske vertelt niet alleen hoe het leven van Schwitters verliep. In 2006 reist hij naar plekken waar Schwitters geweest is, om te zien wat er nog van de kunstenaar te vinden is. Het wordt een mooie speurtocht, die je als lezer graag volgt.

Herr Merz is een voorbeeldig boek, niet alleen boeit het van begin tot eind, maar Fiske verantwoordt ook nog eens alles wat hij vertelt: achter in het boek noemt hij bij verschillende tekeningen de bronnen waarop ze gebaseerd zijn.

En dan is er natuurlijk de stijl van tekenen en de vormgeving van de bladzijden, die aangepast zijn aan de tijd en de context van Schwitters. Daarin heeft Fiske zich op verscheidene pagina's weinig gelegen laten liggen aan het traditionele stripverhaal met ingekaderde tekeningen, precies zoals het moet bij een boek over iemand die zich moeilijk in een hokje laat stoppen.

Maar bovenal is Herr Merz een indrukwekkend portret van een gedreven kunstenaar, die zijn hele leven in dienst stelde van Merz, zijn kunst. Een weinig begrepen man, vervuld van ideeën die misschien wel te groot of te particulier waren voor zijn tijd of zijn omgeving. Je voelt op elke bladzijde de betrokkenheid van Fiske bij Schwitters en dat doet weldadig aan.

Wie van beeldromans of beeldbiografieën houdt, mag Herr Merz niet ongelezen laten. Het is een bijzonder boek.









Kleur van geluk


Zomaar een passage uit Kleur van geluk, de nieuwste roman van Thomas Verbogt:
Natuurlijk nam ik vaak afscheid in mijn leven, van mensen, van situaties, van gewoontes misschien, van verwachtingen, van plannen, van vertrouwen dat ik had in iemand of iets, maar ik dacht er nooit over na, hooguit vluchtig. Dat is meteen een probleem dat ik met mijn manier van leven heb: ik ga te vluchtig met alles om, inclusief mezelf. Het is net alsof ik het als tijdverlies beschouw lang stil te staan bij wat me overkomt. Ik ben er niet bang voor, ik heb haast, nerveuze haast, en ik weet niet waarom. Ik begin een hekel aan mijn haast te krijgen, maar kan die niet stoppen. 
Dit is het begin van het hoofdstuk 'Zalig Pasen'. Er lijkt niet zoveel mis mee: helder geschreven, zinnen die prettig lezen. Maar opzienbarend zijn ze bepaald niet, niet qua stijl en zeker niet qua inhoud. Overpeinzinkjes die iedereen wel eens heeft.

Van dat soort overpeinzinkjes staan er wel erg veel Kleur van geluk. Ze vertellen over iets in plaats van het te tonen, vertragen het verhaal en voegen te weinig toe. Op den duur begon ik me er een beetje aan te ergeren en begon ik het gekeutel te vinden.

Er blijft je ook weinig bij van al die mijmeringen, maar dat is toch al een probleem bij Verbogt. Zo heeft hij ook een ongelukkige hand van titels kiezen. Kleur van geluk zal ik als titel waarschijnlijk net zo snel vergeten als Perfecte stilte, Verdwenen tijd of Vroeg licht. Herfst in het oosten staat me daarentegen nog wel bij.

Van de spectaculaire gebeurtenissen moet Verbogt het niet hebben en dat is niet erg. Juist in het weergeven van het kleine is hij wel goed. De hoofdpersoon is een schrijver, die wel wat wegheeft van de auteur. Hij ontmoet een jongen die hij nog van de middelbare school kent. Ze waren zo ongeveer elkaars tegenpolen. Verder ontmoet hij de bejaarde moeder van een meisje dat bij hem op school zat. Moeder zit in een rolstoel en herkent niemand meer. In het verleden had ze bijzondere belangstelling voor de hoofdpersoon.

Dit soort ontmoetingen kan Verbogt goed beschrijven. Er hangt dan altijd een beetje weemoed boven de bladzijden, zonder dat het al te week wordt. Verbogt kan met een glimlach schrijnende dingen vertellen.

Zijn boeken zal ik altijd wel met een zeker genoegen lezen en ook Kleur van geluk vond ik niet vervelend om te lezen. Maar een goed boek is het niet.

maandag 15 april 2013

De grootste truc aller tijden


De meeste schrijvers ontkomen in hun werk niet aan hun autobiografie. Wat ze meegemaakt hebben tijdens hun leven, is ergens in hen opgeslagen en bewust of onbewust komt daar tijdens het schrijven het een en ander van boven. Ik geloof dat het Louis Ferron was die een van zijn personages laat zeggen: 'Zelfs een bloembollencatalogus is nog autobiografisch'.

Theodoor Holman heeft in De grootste truc aller tijden aantoonbaar geput uit zijn eigen leven, maar het boek is geen autobiografie. De hoofdpersoon, Jopie Ising, heeft de oorlog meegemaakt, Holman is in 1953 geboren. De ouders in het boek zullen wellicht overeenkomsten hebben met Holmans ouders, maar ze zijn het niet. Wel wordt er terloops verwezen naar de vrouw van de assistent-resident en dat zou best eens de echte Holmanmoeder kunnen zijn.

In De grootste truc aller tijden worstelt een zoon met zijn vader. Vader heeft gewerkt aan de Birmaspoorlijn en moeder heeft in een Jappenkamp gezeten. Na terugkeer in Nederland ziet vader geen andere kans om in zijn levensonderhoud te voorzien dan als goochelaar en later als bedenker van goocheltrucs. Hij treedt op onder pseudoniemen als Indra Bobo, Wong Tong of Johan Karnemelk en woont in 'Het huis van de magische zeewind'.

Jopie vindt zijn vader een goochelaar van niks. En eigenlijk ook een vader van niks. Op een gegeven moment verdwijnt hij zelfs en geeft af en toe tekenen van leven door bijvoorbeeld filmpjes te sturen. Als Jopie zijn opleiding heeft afgerond en gepromoveerd is, gaat hij, met zijn proefschrift in de hand, vader opzoeken. Het deed me denken aan de beroemde confrontatiescène in Karakter. Alleen heeft Jopies vader zijn zoon niet tegengewerkt. Of meegewerkt. Jopie voelt zich superieur aan zijn vader en tegelijkertijd verafschuwt hij dat gevoel bij zichzelf.

De grootste truc aller tijden is een heel aardig boek, waarin je Jopies geworstel meebeleeft. Als vader en zoon eindelijk samen zijn, schrijft Holman: 'Hij kwam naast me staan. We waren precies even groot.' Dat is het moment waarop er iets vergelijkbaars is tussen vader en zoon. Het moment waarop vader zo groot is, dat je hem aan kunt kijken. Een ontroerend moment en Holman houdt het mooi klein.

Vader Ising werkt zijn leven lang aan 'de grootste truc aller tijden'. In het begin van het boek wordt de doodskist van vader geopend en zal de zoon eindelijk getuige zijn van die grote truc. Vader had zich over trucs al uitgebreid uitgelaten. De oorlog was de slechtste truc aller tijden, vond hij: 'oorlog is het totale gebrek aan elke vorm van illusie.' De beste truc was God ('De beste die ik ken. Die had ik willen bedenken') En het dichtst bij God komt geld: 'Dat is zo mooi. Dat is eigenlijk God. (...) Als je geld hebt, ben je God.' En zou de zoon van de magiër getuige zijn van een grote verdwijntruc. Aan het eind van het boek lezen we wat die truc is.

De grootste truc aller tijden is geen grootse roman, maar het boek is heel behoorlijk geschreven en zit aardig in elkaar. De schrijver hoeft zich er bepaald niet voor te schamen.

zaterdag 13 april 2013

Vatbaar licht



In de dichtbundel die nu naast mijn toetsenbord ligt, tref ik aan: 'gelaat', 'aaneengesmeed', 'met loden tred', 'ontdierbaard', 'een schimm'ge ruimte', 'krenken', 'ontloken', 'vlieden heen'. Het zijn woorden die we verwachten aan te treffen in een bundel uit de negentiende eeuw, maar ze staan in Vatbaar licht van Mirjam Leloux, een bundel die in 2012 verscheen. 

Leloux heeft een voorkeur voor klassieke vormen. Veel van haar gedichten hebben eindrijm, een strak metrum en zijn opgebouwd in kwatrijnen. Rijm en metrum hanteert ze vaardig, waarbij ze een voorkeur heeft voor een metrum dat in drieën gaat, zoals de dactylus of de amfibrachys. Door rijm en metrum lezen haar gedichten gemakkelijk en ik kan me voorstellen dat mensen dat aangenaam vinden. 

Mij stond het archaïsche woordgebruik nogal tegen. Ik vermoed dat Leloux dat nu juist dichterlijk vindt. Blijkbaar heeft ze de opvatting dat een dichter niet de gewone woorden mag gebruiken. Veel van haar gedichten klinken dan ook gedragen, verheven. Voor mijn gevoel ronken ze daardoor nogal en in het slechtste geval geeft het iets potsierlijks. 

Ik las bijvoorbeeld de volgende strofe:
wakende wachters onzichtbaar ze staan
rondom de stervende want hij mag gaan
strelen heel even zijn bevende vlees
ketenen teder zijn levende geest
Het valt op dat Leloux geen hoofdletters en geen leestekens gebruikt (op twee komma;s na, op pagina 13 en pagina 27 ). Meestal voegt dat niets toe en is het alleen maar onhandig.

De woordvolgorde is onnatuurlijk. Dus niet: 'Wakende wachters staan onzichtbaar rond de stervende', maar 'wakende wachters onzichtbaar ze staan / rondom de stervende'. Zo schrijft ze ook 'een moeder bemind' in plaats van 'een beminde moeder'.

Ze maakt overvloedig gebruik van assonantie: in de laatste twee regels hebben alle woorden op twee na een e-klank. Ook dat doet ze vaker. In het gedicht 'uitgesloten' telde ik dertien ui-klanken in tien korte regeltjes. Een assonantie kan door de klank woorden met elkaar verbinden (Leloux zou zeggen: 'aaneensmeden'), maar hier wordt de lezer doodgegooid met klanken.

Verder gebruikt Leloux woorden die eigenlijk onbruikbaar zijn in gedichten: 'strelen', 'bevende', 'teder'. Het zijn 'effectwoorden', die een gedicht kitscherig maken als je ze niet een nieuwe lading mee weet te geven. Leloux gebruikt ze onbekommerd. In een ander gedicht schrijft ze: 'mijn vingers hechten tederheid aaneen, / ontwarren behoedzaam de knopen / mijn lippen zo zacht / ze proeven ze / langs'. Daar hebben we ze weer: 'tederheid', 'behoedzaam', 'zacht'. En dan natuurlijk het archaïsche 'aaneen'.

Ook heeft Leloux de neiging woorden toe te voegen die de betekenis moeten versterken, maar dat  niet doen: 'heel devoot', 'heel dreigend', 'hij brak volledig'.

Sommige strofen zijn onbegrijpelijk:
zijn woorden verlaten als kogels zijn mond
en kaatsen hol ratelend tegen de grond
ik pak ze vergruizend tot giftig grijs gruis
en achter mijn rug balt één hand zich tot vuist
 Woorden als kogels, daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Daar kun je pijnlijk door getroffen worden. Maar deze woorden treffen geen doel, ze 'kaatsen (...) tegen de grond'. Kaatsende kogels ken ik niet. Ketsen zou misschien nog kunnen. En dan ook nog kaatsen met hol geratel!

Wat doet de ik met deze opspringende kogels? Ze pakt ze, met één hand, want de andere heeft ze op haar rug. Waarom iemand een hand op zijn rug tot een vuist balt is mij onduidelijk, ook waarom iemand tegelijk een vuist wil ballen en kogels wil pakken.

Nog wonderlijker is dat die ik, terwijl ze kogels pakt en een vuist balt, vergruist. En ze vergruist niet zomaar, ze vergruist tot gruis! Tja.

Staat er dan niets goeds in de bundel? Een goed gedicht is er in Vatbaar licht inderdaad niet te vinden. Maar -vooruit- naar twee regels wil ik nog wel terugbladeren:
graatarm en kaal en vol zweren
rotsen graniet puin scheef land
Daarin staan twee dingen die me wel aanstaan 'graatarm' en 'scheef land'. Dat is weinig. Te weinig.

donderdag 11 april 2013

Ik kreeg het op mijn hart




Wel eens bij een 'ieder-heeft-iets-dienst' geweest? Ik niet. Ik had zelfs nog nooit gehoord van zo'n dienst. Maar ik ben dan ook niet opgegroeid in een evangelische kerk. Daar hebben ze zoiets, leerde ik van Maarten Vermeulen, die het boekje Ik kreeg het op mijn hart schreef.

In dat boekje legt hij termen en uitdrukkingen uit die gebezigd worden door evangelicalen, zoals 'een gebedskoepel plaatsen', 'onder de bedekking van de zalving komen', 'in het vlees schieten', 'een knoop in je gebedsleven', 'hemelse gewesten', 'soaken'. Daartussendoor behandelt hij ook lemma's die niet typisch voor evangelischen zijn, zoals 'de bediening van het avondmaal' en 'een mishagen aan jezelf hebben'. Die laatste uitdrukking zou zelfs prima passen in een boekje over 'de tale Kanaäns', de geheimtaal die in traditionele orthodoxe kerken gesproken wordt.

Over die tale Kanaäns is al heel wat geschreven. Het standaardwerk is De weg in woorden (1972), van dr. C. van de Ketterij. Over de taal in evangelische kerken is mij geen boek bekend, maar eerlijk gezegd heb ik de publicaties daaromtrent niet bijgehouden.

Het boek van Vermeulen is zeer humoristisch. Een van de hoogtepunten is de bijgeleverde poster, met een beschrijving van de houdingen die men tijdens de kerkdienst kan aannemen, zoals de bungeejumper, de pinguïn, de taartdraagster. Als je die poster eenmaal goed bekeken hebt, kun je de zangers alleen nog maar zien als stereotiepen.

Vermeulen presenteert zichzelf als buitenstaander, die scherp oplet en zich geregeld verbaast over wat hij ziet en hoort. Ook geeft hij wel zijn oordeel. Zo heeft hij kritiek op voorgangers die hun preek niet voorbereiden en ook nog schaamteloos zeggen: 'Toen ik vanochtend hier naartoe reed, had ik nog geen idee waar deze preek over zou gaan.' Of in dit zinnetje: 'Ook erg: tijdens het zingen van een lied zwaaien met een denkbeeldig (tweesnijdend) zwaard.'

De ironische toon overheerst en die houdt Vermeulen het hele boekje vol. Dat betekent dat hij behoorlijk wat afstand neemt. Bij het lemma 'in de genade gaan staan' vraagt hij zich bijvoorbeeld af: 'krijg je het wel van je schoenen?' Tegelijkertijd laat hij merken dat hij geen buitenstaander is, maar aardig wat van dit soort diensten heeft meegemaakt, waarbij hij heeft meegezongen en meegebeden.

Dat geeft Ik kreeg het op mijn hart wel wat tweeslachtigs. Je vraagt je af hoe serieus de schrijver zijn onderwerp neemt. Aan de andere kant is het wel verfrissend om iemand vanuit de groep zelf te horen, die de eigen opvattingen en gedragingen kan relativeren.

Veel dingen zijn scherp waargenomen, zoals het dwingende gebruik van het werkwoord laten ('laat ons bidden', 'laten we onze dank tot uitdrukking brengen in de collecte'). Dat hij daarbij de uitdrukking 'de laatsten zullen de eersten zijn' als illustratie geeft, snap ik dan weer niet. Ook heeft hij het ergens over een bijbelvertaling uit 1953. Ik denk dat hij in de war is met de watersnood.

Er is een facebookpagina aangemaakt waarop mensen nog meer uitdrukkingen kunnen plaatsen. Een leuk idee, maar het loopt nog niet zo hard.

Als voorproefje van Ik kreeg het op mijn hart: het eerste lemma:
Een fijne preek
De oliespuit na afloop van elke kerkdienst: 'fijn'.
'Het was een fijne dienst', 'wat een fijne preek' en 'fijne zondag nog' behoren tot het standaardvocabulaire van elke gelovige (zeker als de voorganger gewend is het volk bij de uitgang een hand te geven). Ook ontmoetingen tijdens het koffiedrinken achteraf worden ermee gered: je hebt eigenlijk niets te zeggen, maar vindt elkaar in de constatering dat het 'fijn'is. Overigens lijkt 'fijn' terrein te verliezen op 'mooi'.
Wat betreft vragen van mensen die de dienst niet hebben bijgewoond en willen weten hoe het was, volstaat 'goed'. Een betekenisvol knikje erbij en iedereen is tevreden (verwar 'goed' niet met 'leuk', want dan valt er heel wat uit te leggen). 



dinsdag 9 april 2013

Dorst


Van Esther Gerritsen las ik De kleine miezerige god en Dorst. Met plezier. Over dat laatste boek schreef ik hier. Aangezien ik het boek als huiswerk opgegeven heb voor een workshop, heb ik het maar eens herlezen. Daarbij heb ik me niet verveeld, ik heb geen bladzijden overgeslagen, van mijn waardering is niets verdwenen.

Waarover het boek gaat, zal intussen iedereen wel weten: over Elizabeth, die te horen heeft gekregen dat ze ongeneeslijk ziek is, en haar dochter Coco, die besloten heeft om bij haar moeder in te trekken. In het verleden is er het een en ander tussen moeder en dochter voorgevallen, dus er is nog wel wat om uit de weg te ruimen.

De titel komt één keer voor in het boek. Coco merkt pas dat ze dorst heeft, als ze water gaat drinken. Je zou, als je het breder trekt, kunnen zeggen dat iemand zich pas bewust wordt van zijn verlangen als dat verlangen vervuld wordt.

'Dorst' lijkt me ook te slaan op de onmatigheid van Coco. Ze zegt ergens: 'Ik hou van niets bijzonders maar van veel van iets.' Als ze begint te drinken, drinkt ze door; als ze gaat eten, kan ze niet meer stoppen; seks vraagt om meer seks. Daardoor is ze verschillende keren dronken of op zijn minst aangeschoten in het boek, laat ze zich gaan in vrijpartijen en is ze dik geworden van het vele eten.

Dat Coco alleen maar meer wil, heeft misschien wel te maken met het tekort uit haar jeugd. Elizabeth sloot haar dochter op in haar kamer, waarmee ze letterlijk een scheiding aanbracht tussen zichzelf en Coco. Eigenlijk kon Elizabeth er niet een kind  bij hebben; ze werkte zeven dagen per week. Haar werkgever zegt dat ze ook minder had kunnen gaan werken. 'Jij vond het fijn dat ik altijd kon', zegt Elizabeth.

Zelfs als Coco het uiterste gedaan heeft om door haar moeder gezien te worden, reageert Elizabeth eigenlijk niet: ze gaat niet mee naar het ziekenhuis, maar gaat de troep opruimen. Ze zegt dat ze wel erg geschrokken moet zijn, wat niet overtuigend klinkt.

Op verschillende plekken in Dorst wordt gesuggereerd dat Elizabeth autistisch is. Dat ontkent ze. Coco vraagt haar: 'maar zelf herken je je dus niet in het beeld van een autist?' Elizabeth antwoordt rustig: 'Ik kan me heel goed in een ander verplaatsen'.

Bij herlezing viel me op dat Esther Gerritsen meer uitlegt dan ik me na eerste lezing herinnerde. Zo worden er veel gedachten, van zowel Elizabeth als Coco, beschreven, die duidelijk maken waarom ze doen wat ze doen. Het mooie is, dat de personages zo gecompliceerd zijn, dat ze desondanks vragen blijven oproepen.

Dorst blijft voor mij een goed boek. Dat vinden meer mensen: intussen is het boek genomineerd voor drie prijzen.


zaterdag 6 april 2013

De zwarte met het witte hart (Knipoog 19)

Op 31 maart 2013 werd de documentaire De zwarte in het witte land uitgezonden (Holland Doc Radio), gemaakt door Floris Alberse. Hij trekt een tijdje op met de Surinaamse Nederlander Zawdie, die zich vaak niet thuisvoelt in Nederland.

Zawdie geeft daar aanvankelijk Nederland en de Nederlanders ('Hollanders') de schuld van. Maar is er ook iets in hemzelf dat maakt dat hij zich niet op zijn plek voelt? Zou Suriname wel een betere plek zijn? En wat als zijn vriendin dan niet mee wil?

De titel van de documentaire is een citaat uit een gesprek dat Floris en Zawdi hebben. Zawdi probeert uit te leggen hoe hij zich voelt en Floris vat dat samen: 'De zwarte in het witte land'. De zin lijkt spontaan ontstaan te zijn en niet vooraf bedacht. Hij geeft goed het probleem of in ieder geval de situatie weer.

Het is de vraag of Floris Alberse op deze zin was gekomen als het boek De zwarte met het witte hart er niet was geweest, geschreven door Arthur Japin. Japin schreef het boek over de broers Kwasi en Kwame, geboren in Afrika, opgegroeid in Delft. Een boek over je aanpassen en over je eigen identiteit behouden en wat dat dan is, zo'n identiteit. Kun je nog wel ergens bij horen, als je een verleden hebt als Kwasi? Het is een probleem dat eerder naar voren kwam in tal van romans, bijvoorbeeld in De redder van Afrika van Guus Kuijer.

Japins boek werd beroemd; het betekende zijn doorbraak. De titel is gemeengoed geworden en nu kan het dus zomaar gebeuren dat in een gesprek een variant erop opduikt.


Alleen maar nette mensen (Knipoog 18)



In NRC Handelsblad van 4 april, eergisteren dus, stond een artikel van Bas Blokker over minder populaire scholen in Amsterdam. Hij had eens een kijkje genomen op die scholen, die kwalitatief goed zijn maar niet zo populair, omdat ze bijvoorbeeld bekendstaan als ´zwarte´ scholen.

Het artikel begint met een impressie van Scholengemeenschap Reigersbos, in de Bijlmer. Daar gaat het er heel ordelijk aan toe en de kinderen groeten beleefd de leerkrachten. De conclusie staat als kop boven het artikel: 'Alleen maar nette kinderen'.

Dat is een mooie knipoog naar Alleen maar nette mensen, het succesboek van Robert Vuijsje, dat intussen ook verfilmd is. De hoofdpersoon komt uit een milieu van 'alleen maar nette mensen'. Hij heeft een fascinatie voor zwarte vrouwen met een grote boezem en een omvangrijk posterieur en die bevinden zich juist in een ander milieu.

Op het boek van Vuijsje kwam nogal wat kritiek en in mijn herinnering kwam die vooral van vrouwen. Het boek zou vrouwonvriendelijk zijn en racistisch. Ik moet weer zuchten als ik dit tik. Al op de eerste bladzijden wordt duidelijk dat Vuijsjes boek niet vanuit vooroordelen geschreven is, maar over vooroordelen gaat. Lees maar na.

Ook het artikel 'Alleen maar nette kinderen' gaat daarover: mensen hebben oordelen over scholen die ze niet baseren op bijvoorbeeld inspectierapporten, maar op een gevoel van onbehagen, ook als dat ongefundeerd is.

Omdat bij schoolkeuze een soortgelijke problematiek als bij Vuijsje speelt, is de kop van het artikel mooi gevonden. Vooral ook omdat Blokker de boel omkeert: in Vuijsjes boek zijn het de welgestelde blanken die zichzelf de nette mensen vinden; hier is het Blokker die concludeert dat er op de zwarte scholen die hij bezocht heeft alleen maar nette kinderen zitten.

Dat klinkt absoluut en natuurlijk weet Blokker ook wel dat er ook minder nette of minder gemotiveerde kinderen op die scholen zitten. Maar die nuance zou de kop bedorven hebben en dat zou jammer zijn.


woensdag 3 april 2013

Niet (dan) nadat

Vanochtend las ik in Ik kreeg het op mijn hart, het humoristische boekje van Maarten Vermeulen over kerktaal in evangelische kerken, het lemma 'Inzegenen':
Naast alledaags zegenen bestaat er ook inzegenen, een plechtige variant die niet zelden gepaard gaat met handoplegging, meestal op het hoofd. Bijvoorbeeld als iemand een taak op zich neemt als ouderling, oudste of voorganger, wordt hij of zij ingezegend (niet nadat er eerst antwoord is gegeven op een ellenlange vraag, vol bijzinnen, meestal uiteenvallend in drie deelvragen, die echter niet per stuk beantwoord moeten worden -oeps, van de zenuwen probeert een van de kandidaten dat toch- maar pas na de zin 'wat is daarop uw antwoord', waardoor de meeste mensen plompverloren 'ja' zeggen). 
 In de tweede zin vallen een paar dingen op. Ten eerste natuurlijk dat hij zo lang is, maar dat is opzet; Vermeulen bootst de lange, uit deelvragen bestaande zin bij de inzegening na.

Verder de zinsnede 'meestal op het hoofd'. Waar leggen ze bij die evangelischen de handen dan nog meer op? In de Statenvertaling las ik, in Genesis 24: 'Toen legde de knecht zijn hand onder de heup van Abraham, zijn heer, en hij zwoer hem over deze zaak.' Zou het zoiets zijn? En wat moet ik mij dan voorstellen bij 'onder de heup'?

En ten slotte: 'niet nadat'. Volgens Vermeulen wordt iemand niet ingezegend nadat hij antwoord gegeven op zo'n lange vraag. Wanneer dan?

Mij lijkt dat hier iets anders staat dan de schrijverd bedoelt. Hij had drie manieren om het goed te doen:
1. Iemand wordt ingezegend nadat hij een lange vraag heeft beantwoord.
2. Iemand wordt niet ingezegend voordat hij een lange vraag heeft beantwoord.
3. Iemand wordt niet ingezegend dan nadat hij een lange vraag heeft beantwoord. 
Wat Vermeulen gekozen heeft, heeft een andere betekenis dan de drie opties hierboven. Ik neem aan dat hij 'niet dan nadat' bedoelde in plaats van 'niet nadat'. Even zoeken op het wereldwijde web leert mij dat dat vaker fout gaat.

Het gaat trouwens ook vaak goed. 'Niet' en 'nadat' kunnen prima naast elkaar staan, bijvoorbeeld in de zin 'Mijn computer start niet nadat ik op de startknop heb gedrukt'. En nooit gaat het fout als er  een beklemtonend woord voor 'niet' staat:
Mijn computer start niet, ook niet nadat ik op de startknop heb gedrukt.
Mijn computer start niet, zelfs niet nadat ik op de startknop heb gedrukt. 
Het blijkt vooral fout te gaan bij het gebruik van 'maar': 'maar niet nadat'. Ik vond bijvoorbeeld:
Op Nrc.nl:
Het sportieve gebaar van Lazio-spits vindt gehoor en de scheidsrechter wordt op de hoogte gebracht, maar niet nadat Klose ook zijn medespelers al heeft geprobeerd duidelijk te maken dat dit niet de manier is waarop de drie punten mee terug naar Rome horen te gaan.
Op de site van P&A Talentontwikkeling:
Ze moesten van God snel uit Egypte vertrekken, maar niet nadat ze broden hadden gebakken.
En op Rechtenstudie.nl:
Later stapte hij over naar Twitter, maar niet nadat hij eerst de kat uit de boom had gekeken.
De boosdoener is 'maar' lijkt me. Blijkbaar nodigt die uit tot fouten. Hoe dat komt, weet ik ook niet. Misschien vinden we de combinatie 'niet dan nadat' lastig. Maar we kunnen ook 'niet voordat' gebruiken. In veel gevallen kiezen we daar blijkbaar niet voor.

dinsdag 2 april 2013

Ab Visser Biografie



Behalve over de man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit gelezen over een wonderlijker man dan Ab Visser. Nou ja, dat is niet helemaal waar, maar Visser was wel een markant figuur. Wie wil weten hoe markant, leze de Ab Visser Biografie van Michiel van Diggelen.

Visser had het lichamelijk niet gemakkelijk. Hij leed zijn hele leven aan de ziekte van Bechterev, die veel pijn en ongemak veroorzaakte en aan het eind van zijn leven zorgde zijn kromgegroeide ruggengraat voor ademhalingsproblemen, waardoor hij geregeld aan de zuurstoffles gelegd moest worden.

Ondanks deze en andere lichamelijke ongemakken, heeft Visser zich altijd voluit gestort op zijn schrijverschap. Hij moest wel; hij had ervoor gekozen om van de pen te leven en had het geld dat zijn schrijverij opleverde hard nodig. Vooral ook omdat hij een deel van zijn leven twee vrouwen moest onderhouden: zijn echtgenote, met wie hij lange tijd niet wilde breken, en zijn vriendin.

Uit de biografie komt Visser naar voren als een onafhankelijke geest, die zijn eigen weg gaat. Hij komt in de hoek van de detectiveauteurs terecht, niet alleen omdat hij daar zijn brood mee kon verdienen, maar ook omdat hij geloofde in het genre; hij heeft veel gedaan voor de emancipatie ervan. In zijn recensies was hij eerlijk, wat hem natuurlijk vijanden heeft opgeleverd.

Visser kwam uit een christelijk nest, maar vloog daaruit. Hij hield van spotten, niet omdat hij afstand wilde nemen van zijn opvoeding, maar omdat hij nu eenmaal overal mee spotte, ook (en misschien wel vooral) met zichzelf. Daar was niet altijd begrip voor. In veel van zijn boeken zijn autobiografische elementen te ontdekken, waarbij de schrijver zichzelf niet spaart. Zijn hoofdpersonen zijn geen helden en soms zelfs uitgesproken losers.

Wie de biografie leest, leert een mens kennen, met zijn aangename en onaangename kanten. Nooit heb ik Ab Visser ontmoet en ik weet niet eens zeker of ik wel eens iets van hem gelezen heb. Maar na het lezen van het boek van Van Diggelen, heb ik het idee dat ik de schrijver toch ken. Ik kan mij voorstellen in wat voor wereld hij leefde, wat zijn problemen waren, waar hij plezier aan beleefde.

Het hele literaire wereldje van bijvoorbeeld de jaren vijftig wordt door Van Diggelen goed opgeroepen. Er lopen in dit boek mensen rond, wier namen ik jarenlang niet gelezen had: Ferdinand Langen, Rico Bulthuis, Niek Verhaagen, Hans van Straaten, Jan Greshoff, Klaas Heeroma, A. Marja. Zij waren schrijvers en ze zullen geprobeerd hebben het als schrijver te redden. Velen van hen zijn verzonken in het moeras van de tijd. Wie gedenkt hen?

Maar voor even zijn ze weer levend. Ze drukken Ab Visser de hand, luisteren naar zijn verhalen, gaan met hem uit drinken of zijn aanwezig op de beroemde feesten van Visser, waarop hij zelf lange inleidingen houdt, zoals hij vroeger al deed op de knapen- en jongelingsvereniging. Ze schrijven hem als Visser weer eens op reis is, want dat doet hij graag. Dan leeft hij maandenlang in Frankrijk of in Rome of in Marokko. En ze zoeken hem weer op als hij terug is. Of ze zoeken ruzie met hem, die ze weer goedmaken. Of niet goedmaken en dan zien ze hem minder. Of nooit meer.

En wij mogen erbij zijn als we het boek van Van Diggelen lezen. Wij mogen meelopen door het leven van Ab Visser. Hij was niet een groot of een belangrijk schrijver, maar wel een schrijver, voor de volle honderd procent. Dominees hadden het in mijn jeugd wel eens over oudvaders, die spraken nadat zij gestorven waren. Overjarig koren waarmee wij ons konden voeden. Visser zou ongetwijfeld gegrinnikt hebben als hij vergeleken zou worden met die oude dominees, maar ik moest aan de uitdrukking denken toen ik dit stukje typte en bedacht dat Visser na zijn dood nog steeds tot ons spreekt, bij monde van Van Diggelen. Ik heb geboeid geluisterd.