dinsdag 30 september 2014

De schippers van de kameleon (Dick Matena)


Zijn er nog jongensboeken? Ik ben niet zo op de hoogte met het huidige aanbod voor jongens van een jaar of tien. Ik heb nog wel meegemaakt dat Snelle Jelle in de winkels lag, maar toen was ik al lang niet meer op de leeftijd dat ik dat ik dat soort boeken las. Wel herinner ik me nog goed de tijd dat ik de deeltjes van Arendsoog en Buffalo Bill kocht. En daarvoor las ik De kameleon.

Volgens mij had ik niet eens zoveel delen van deze serie. Ik kreeg er ooit eentje, van tante Jannie, op mijn verjaardag en later kocht ik er nog een stuk of drie. Gelezen heb ik er meer. Geleend bij neefjes, waarschijnlijk.

De kameleondeeltjes zijn wel vergelijkbaar met die over Pietje Bell, waarvan ik er meer had. Meestal zit er niet een doorlopende verhaallijn in, maar worden er gebeurtenisjes aan elkaar geregen. De afzonderlijke gebeurtenissen zijn daardoor vaak interessanter dan het hele boek.

Bij  De kameleont kon ik me gemakkelijk  identificeren met de hoofdpersonen. De setting was dorps, al hadden wij op het dorp geen smid meer die paarden besloeg. De jongens liepen in overall en droegen klompen. Ik heb ook wel klompen gedragen, maar vaker liep ik op rubberlaarzen. Groene, van Hevea, met een geelbruine zool.

De zoontjes Klinkhamer waren helden. Ze deugden: ze waren behulpzaam en hadden eigenlijk altijd een goed humeur. Ze wonnen het altijd van mensen die minder deugden. Verder waren het natuurlijk vrijbuiters, die met hun boot (die altijd sterker en sneller was dan anderen dachten) overal heen konden varen. Dat wil elke jongen wel. De boerenknecht Gerben zorgde voor de humoristische noot. Ik kon indertijd breed glimlachen om wat Gerben zei en deed.

Intussen ben ik meer dan een half leven ouder en ik heb opnieuw De kameleon gelezen, nu de stripversie, getekend door Dick Matena. Ik heb daar wel een beetje tegenop gezien. Zou ik de jongens niet heel erg braaf en oninteressant vinden? Was Gerben niet flauw? Het verhaal oninteressant?

Matena heeft ervoor gekozen om niet de complete tekst van de Kameleon over te nemen, voor zover ik dat kan beoordelen. Bij bijvoorbeeld De avonden, Kort Amerikaans of Kees de jongen doet hij dat wel, waardoor we de complete roman lezen, rijk geïllustreerd. Bij De schippers van de Kameleon laat hij tekst weg wanneer die niets toevoegt aan de tekeningen.

Het verhaal is een beetje mager: inderdaad meer losse episoden dan een doorgaande lijn, maar dat is Matena niet aan te rekenen. En die Klinkhamertjes zijn ook wel erg deugdzaam. Nou ja, ze beoordelen wel een net jongetje verkeerd. Later blijkt dat ventje nogal mee te vallen.

Gerben speelt een minder prominente rol dan ik mij herinner en de cycloon ken ik wel uit de film, maar niet uit het boek. Maar het kan ook zijn dat ik het eerste deel van de reeks helemaal niet gelezen heb.

Over de tekeningen van Matena kunnen we kort zijn: die zijn in orde. Matena heeft zijn sporen al ruimschoots verdiend in het oproepen van een tijd die ver achter ons ligt en ook hier lukt hem dat schijnbaar moeiteloos. Al meteen op het eerste plaatje krijgen we een goede indruk van het decor: een dorpje in een streek met heel veel water. Het zeilschip op de voorgrond laat ons zien dat we hier te maken hebben met het verleden. Dat verleden kun je soms bijna ruiken, als Matena bijvoorbeeld het interieur van de smidse tekent.

Over de inkleuring, met de computer, ben ik minder tevreden. Dat is allemaal net iets te gelikt, de oplichtende gedeelten zijn net iets te wit, waardoor het allemaal wat minder natuurlijk wordt. Omdat er nogal wat waterscènes zijn, is er gekozen voor veel blauwen. Het rood en het groen van de Kameleon steken daar wel mooi tegen af.

Jongeren kennen de Kameleon alleen nog van de films, vermoed ik. Er zijn nog wel enkele deeltjes in de boekhandel te koop, maar ik weet niet of jongeren daar nog erg happig op zijn. Brengt de strip de Kameleon terug bij de jeugdige lezers? Als dat zo is, zullen er ongetwijfeld meer delen volgens.

Titel: De schippers van de Kameleon
Tekeningen: Dick Matena
Tekst: naar H. de Roos
Uitgever: Kluitman
softcover, 44 blz. € 8,95


maandag 29 september 2014

Being John Malkovich (Knipoog 38)


Malkovich, Malkovich, Malkovich: Homepage to Photographic Masters heet de expositie die vanaf november in Chicago te zien is. De foto's zijn van de hand van fotograaf Sandro Miller. Hij nam als uitgangspunt vijfendertig beroemde foto's (bijvoorbeeld het iconische portret van Che Guevara) en maakte die na. Voor al die foto's vroeg hij John Malkovich als model. Zie hier.

Wie Malkovich zegt, denkt meteen aan de film Being John Malkovich uit 1999. Coen van Zwol die in NRC Handelsblad van 25 september 2014 een stukje wijdt aan deze expositie begint dan ook met te verwijzen naar de film. Hij legt uit:
In die bizarre speelfilm uit 1999 ontdekt een mislukte poppenspeler dat je via een tunnel tijdelijk in h het hoofd van acteur John Malkovich belandt en de wereld dan door zijn ogen bekijkt. Totdat de acteur dat ontdekt, via die tunnel zijn eigen hoofd binnenglijdt en zo in een narcistische nachtmerrie belandt: een restaurant vevolkt door klonen die alleen maar 'Malkovich' kunnen zeggen. 
De film is bij veel mensen bekend. Wie hem niet gezien heeft, herinnert zich toch de titel. Daar speelt Van Zwol op in met de titel van zijn artikel: 'Being John, Marilyn, Che en Salvador'. Als je 'Being John....' hoort, vul je dat in gedachten meteen aan tot 'Malkovich'. De 'John' kan hier trouwens net zo goed John Lennon zijn, want dat is een van de 'personages' bij wie Malkovich in de huid kruipt.

trailer van Being John Malkovich


Enkele foto's van de site die ik hierboven als doorklikmogelijkheid gaf:




vrijdag 26 september 2014

Goed en fout


Eerlijk gezegd ben ik een slordig volger van het nieuws. De crisis heeft mij genoodzaakt mijn dagelijkse krant op te zeggen, naar de televisie kijk ik nauwelijks en ook het radionieuws beluister ik maar weinig. Wel zie ik op internet af en toe wat voorbijkomen en in het weekend is er nog steeds een krant die mij bijpraat.

In het weinige nieuws dat tot mij komt, gaat het af en toe over jihadgangers. Die hebben geen beste naam, blijkt uit de berichtgeving. Ze worden daarom soms al gearresteerd voordat ze daadwerkelijk naar het front kunnen vertrekken en het is ook voorgekomen dat ze tijdelijk uit de ouderlijke macht werden ontzet.

Hoe zat het ook alweer? In 2011 begonnen in Syrië protesten tegen Assad. We spraken indertijd over de Arabische lente, waarin ook in landen als Tunesië, Libië en Egypte grote groepen in opstand kwamen tegen het bewind in hun land.

Uit die tijd is me bijgebleven dat Assad ‘fout’ is. Hij is immers een dictator. De opstandelingen van het begin waren voornamelijk moslims. Dat ze ‘goed’ waren gaat misschien te ver, maar ze streden in ieder geval tegen de foute en hadden onze sympathie. Wel vroegen we ons af wat er zou gebeuren als de versnipperde groepen zouden winnen van Assad. Daar zou het land niet stabieler van worden.

In Nederland voelden veel mensen zich betrokken bij de strijd in Syrië. Sommige moslims vonden zelfs dat ze naar Syrië moesten om hun geloofsbroeders te steunen. Dat vind ik nogal wat. Je laat een comfortabel leven achter je, om een hoger ideaal te dienen, in zeer onzekere omstandigheden. Je leven loopt zelfs gevaar.

Over het algemeen kunnen de jihadgangers op weinig sympathie rekenen. In Nederland is er de laatste jaren zoveel gescholden op moslims en ze zijn zo vaak verdacht gemaakt, dat we ze al snel met gevaar associëren. We vragen ons bijvoorbeeld af hoe ze zich zullen gedragen als ze weer terug zijn in Nederland.

Het is opmerkelijk dat we ons bij andere groepen in vreemde krijgsdienst daar geen zorgen over maken. Van tijd tot tijd komt het voor dat Joodse Nederlanders dienen bij de Israëlische strijdkrachten. Daar heeft niemand het over. En de Engelandvaarders die zich indertijd aanmeldden bij de geallieerden vonden we ook niet gevaarlijk toen ze weer terug waren in Nederland.

Daar komt bij dat het onderscheid tussen goed en fout niet zo helder meer is. In het begin waren de opstandelingen tegen Assad de goeden. Sinds IS zich met de strijd in Syrië bemoeit, staan ze aan de foute kant. Stel je voor dat IS verslagen kan worden. Wordt Assad dan weer fout en strijden de opstandelingen dan weer voor een rechtvaardige zaak?

Zoals gezegd: de laatste tijd volg ik het nieuws niet meer zo nauwkeurig. De vraag is of het überhaupt nog wel te volgen is. Ik weet in ieder geval niet meer wat nu goed is of fout. Het is het simpelst om te zeggen dat iedereen die geweld gebruikt, aan de foute kant staat, maar in een oorlogssituatie gebruiken alle partijen geweld.

Nu gaat Nederland zich met de oorlog in Irak bemoeien. We zijn al snel geneigd om onszelf, onze partij, ons land tot de goeden te rekenen. Dat gebeurde ook bij onze laatste oorlog, die wij vriendelijk ‘de politionele acties noemden’. Ik denk dat niemand meer zal zeggen dat Nederland toen onverdeeld goed was.

IS is fout, daarvan ben ik wel overtuigd. Maar maakt dat de Nederlandse strijd automatisch goed? Ik wou dat het zo was.

zaterdag 20 september 2014

Voer voor psychologen (Knipoog 37)



Op een rommelmarkt kocht ik een curieus tijdschrift: Voetbal '68, een speciale uitgave van het weekblad 'Revu'. Het blad blikt terug op het afgesloten voetbalseizoen ('Zo werd Ajax kampioen'), en op bescheiden schaal wordt er vooruitgekeken naar het wereldkampioenschap in 1970: 'Bulgarije, Polen en ook ...Luxemburg maken Mexico angstig ver'.

De redacteur die de koppen maakte, hield van woordspelingen: 'Necslag voor tegenstander', 'Van der Hart hardt Holland Sport'. Boven een artikel over de intrede van psychologen in het voetbal schreef hij 'Voetbalvoer voor psychologen'.

Uit het artikel blijkt dat Ajax niet alleen een psycholoog, maar ook een psychiater in dienst heeft genomen. De anonieme schrijver van het artikel verwacht navolging:
Degelijk gebrilde doctorandussen in de psychologie zullen meer en meer de donderpredikanten à la Karel Lotsy, en de slimmeriken die de mond vol hebben van "de mysterieuze krachten in de sport" gaan vervangen. 
De titel knipoogt nogal opzichtig naar Voer voor psychologen (1961) van Harry Mulisch. Volgens de site over Mulisch heeft het boek intussen zijn twintigste druk gehad. Behalve de titel werd het boek beroemd door de openingszin: 'Ik was achttien toen er gebeld werd'.

Er is in de loop van de jaren heel wat geknipoogd naar Mulisch' titel. Meestal wordt dan het laatste woord vervangen door een andere (beroeps)groep. Enkele voorbeelden uit dit jaar: 'Voor voor fundamentalisten', 'Bijtincident Suarez voor voor marketeers', 'Verveelde Jasper Cillesen voer voor fotosoepers', 'Onttroning Spanje voer voor internationale media', 'Groeivertraging Gemalto voer voor sceptici', 'Uitspraak Wilders voer voor cabaretiers',

'Voer voor' hoeft niet aan personen gekoppeld hoeft te worden: 'Komst Ajax-doelman Vermeer naar Feyenoord voor voor discussie', 'Transformers Ris of the Dark Spark: voer voor de prullenbak', 'Diederik Smit: voetbal voer voor grappen', 'Werkwijze EU is voer voor revoluties', 

Ik heb maar even snelsnel door de zoekresultaten gekeken. Het valt me op dat er veel meer naar de titel geknipoogd wordt dan ik verwacht had. Meer dan vijftig jaar na het verschijnen van Voer voor psychologen is het heel gewoon om ernaar te verwijzen. Opvallend vaak betreft het een kop boven een artikel over voetbal: van de tien voorbeelden die ik hierboven uit de mouw van Google schudde, zijn het er vijf!

Of dat iets over het voetbal zegt, is - u raadt het al- voer voor psychologen.


maandag 15 september 2014

Doolhof van Eeden (Roelof Wijtsma)


De tekenaar Roelof Wijtsma is van veel markten thuis: hij illustreert, tekent kinderstrips en cartoons, maar maakt ook graphic novels voor een volwassen publiek. De laatste keer dat hij in het nieuws was, was hij genomineerd voor een penning, met zijn strip Ivo en de Vikingszoon.

Misschien zijn er mensen die Wijtsma alleen daarvan kennen. Dan is zijn nieuwe album, Doolhof van Eeden wel een hele overgang. De buitenkant van het boek is al opmerkelijk: die is namelijk getekend in een onvervalste art-nouveaustijl. Daarbij is het laatste woord van de titel ook nog eens met dubbel 'e' geschreven, waardoor ik aan Frederik van Eeden moest denken, wiens boeken ook wel uitgegeven zijn in banden met Jugendstilmotieven.

Anderen zullen eerder moeten denken aan de boeken van Jac. P. Thijsse of aan al die banden van de Wereldbibliotheek. Wijtsma koos een vergelijkbaar lettertype, waarbij bijvoorbeeld de dwarsstreep van de 'E' boven het midden wordt geplaatst. Wijtsma gebruikt bovendien een dubbele streep. Of dat indertijd voorkwam, weet ik niet, maar parallelle lijnen waarvan er eentje dikker is dan de andere lijnen, waren bepaald niet zeldzaam. Kijk maar naar bijvoorbeeld de 'W' van 'Winterboek' en 'Wereldbibliotheek' op de illustratie hieronder.

Wijtsma zal niet de indruk hebben willen wekken dat Doolhof van Eeden niet van deze tijd is; misschien wel dat het tijdloos is. Het is ook mogelijk dat Wijtsma wel juist een link wilde leggen naar ruim een eeuw geleden. In die tijd waren er ook heel wat kunstenaars aangeraakt door het symbolisme. Dat geldt ook voor de al eerder genoemde Frederik van Eeden. Ze gingen ervan uit dat er een werkelijkheid is die de ons omringende realiteit overstijgt.

Wijtsma verkent het land aan gene zijde. Niet voor niets verwijst hij in zijn titel naar de hof van Eden, het paradijs. Daaruit werden, volgens het Bijbelverhaal, de eerste mensen verdreven, nadat zij gegeten hadden van de boom van kennis van goed en kwaad. Een engel met een vlammend zwaard bewaakte de ingang van het paradijs. Die engel staat op de voorkant van Doolhof van Eeden, geflankeerd door twee naakte mensen, die daardoor de associatie oproepen met Adam en Eva.

 Het verhaal dat Wijtsma vertelt, begint met een man die droomt dat hij terug is op een plek die hij kent. Hij wordt wakker en blijkt zich te bevinden in een desolate wereld, zonder enige begroeiing. Bij hem is een vrouw die vertelt dat dit de plek is waar ze wonen. Maar daar laat ze het niet bij zitten. Net als in het Bijbelverhaal is het de vrouw die het initiatief neemt: ze gaat de man voor over het pad naar de wachter, die met zijn vurige zwaard een grote poort bewaakt.

Het is duidelijk dat ze daar niet langs kunnen, maar de wachter wijst op een sluiproute. Ze moeten wel opschieten: het doel moet bereikt zijn voordat de maan verduisterd is, anders zullen ze 'stervende sterven'. Het is niet bepaald het paradijs waar de mensen terechtkomen. Met moeite zoeken ze hun weg en bereiken de streek die ze willen bereiken, maar daar staat alles onder water.

De vrouw zal bijna verdrinken. Wijtsma tekent hoe ze in een boom klimt en hoe ze het water amper voor kon blijven. Ik moest meteen denken aan de grote plaat in de kinderbijbel van B.J. van Wijk, over de zondvloed. Ik keek er als kind naar en zag hoe de mensen wanhopig een hoge plek zochten waarop ze zouden kunnen overleven. Ik begreep dat dat niet zou gebeuren: ze zouden onverbiddelijk verdrinken. Het was gruwelijk en fascinerend tegelijk.

Over wat de betekenis van de tocht is, kunnen de meningen verschillen. Wijtsma vertelt het verhaal en loopt ons niet voor de voeten met de uitleg ervan. Misschien is het paradijs wel de jeugd van de man, toen hij nog een jongetje was dat een scheepje liet drijven op het water van de badkuip. Dat paradijs is voor hem en voor ons afgesloten: we kunnen eraan terugdenken, maar we kunnen er niet naar terugkeren.

Bovendien is het jongetje op een wel erg hardhandige manier uit het paradijs verdreven: niet alleen door ouder te worden, maar ook doordat hij zijn ouders verloor. Je zou kunnen zeggen dat hij dat met terugwerkende kracht niet pikt. Hij schreeuwt naar het stenen beeld van de engel, die misschien wel de engel des doods is en gooit er een steen naar, waardoor de punt van het zwaard breekt. Echt helpen doet het niet: de engel is versteend, het is allemaal al achter de rug.

Verstening is een thema in het verhaal (de grafsteen waarop de ouders in reliëf zijn afgebeeld), maar ook het water dat je dreigt te overstromen en de momenten waarop je je hoofd eigenlijk niet boven water kunt houden. Maar ook hoe je je drijvend kunt houden en dat je daarvoor misschien wel de kast nodig hebt waarin je de spullen van jeugd hebt opgeborgen.

De man hoeft het niet alleen te doen. Samen met de vrouw vaart hij naar een onbekend land. Waar die vrouw vandaan komt, is overigens niet duidelijk. Ze lijkt niet direct iets met zijn verleden te maken te hebben. Is ze er om ons te tonen wat de liefde met iemand doet? Is ze het symbool van de medemens die we nodig hebben?

Je zou kunnen zeggen dat de man zijn ouders terugvindt, zonder dat hij ze terugkrijgt. Of andersom. Hij kan het kind dat hij was tussen zijn ouders in leggen en verder varen. Dat is troostend, maar het is geen zoet einde. De wereld is onherbergzaam en het zal moeilijk genoeg zijn onze weg erin te vinden. In ieder geval volgens Doolhof van Eeden.

Het torentje van Drienerlo
Roelof Wijtsma heeft met Doolhof van Eeden een intrigerend en duister boek gemaakt. Een boek met een verhaal over een man die ooit een jongen was, maar misschien ook wel een boek over elk van ons. We hebben het paradijs achter ons liggen en daar zullen we ons mee moeten verzoenen.

De dromen van Nick, in Brussel
Wijtsma heeft ervoor gekozen om de tekeningen het werk te laten doen. Er zijn heel wat bladzijden waarop geen tekst voorkomt. In de tekeningen overheersen de bruine tinten en soms zijn de bruinen zo donker dat ze zwart aandoen. De beelden roepen associaties op met zaken die misschien meer met mij als lezer dan met het boek te maken hebben. Bijvoorbeeld met het kunstwerk Het torentje van Drienerlo van Wim T. Schippers of met de stripboeken van Hermann over de dromende Nick. Maar de goedmoedigheid die deze werken van Schippers en Hermann uitstralen is niet terug te vinden bij Wijtsma, die ernstiger is.

Doolhof van Eeden is een indringend werk, dat nog maar eens de kracht en de veelzijdigheid van het kunstenaarschap van Roelof Wijtsma onderstreept. Het zou me niet verbazen als er autobiografische drijfveren aan ten grondslag liggen. Misschien is dit album Wijtsma's manier om naar de engel des doods te schreeuwen. Die schreeuw zal te horen blijven voor wie het album leest, zelfs over heel veel jaren, als wij allemaal al uitgeademd zijn. Ook dat is een troost.


Titel: Doorhof van Eeden
Tekst en tekeningen: R.J. Wijtsma
Uitgever: Sherpa, Haarlem 2014
hardcover, gebonden, € 24,95

zaterdag 13 september 2014

De melkrijder (Aan de deur 12)


Omdat wij koeien hadden, kwam de melkboer niet bij ons aan de deur. Mogelijk schrijf ik toch nog over hem, want ik heb hem wel meegemaakt, bij mijn tante. De melkrijder kwam wel: elke ochtend en elke avond kwam hij de melkbussen vol melk ophalen en bracht ze naar de fabriek.

Kwam de melkrijder ook op zondag? In ieder geval niet twee keer, die dag. Ik weet ook niet of mijn ouders op zondag de melk meegegeven zouden hebben: 'zondagswerk is niet sterk'. Op zondag mochten alleen de werken van noodzakelijkheid en van barmhartigheid. De koeien moesten gemolken worden, de varkens gevoerd, maar het hooi zou op zondag niet van het land gehaald worden. Ook niet als het nat dreigde te regenen.

Als een gezinslid  in het ziekenhuis lag, werd het op zondag bezocht, maar andere bezoekjes werden er niet afgelegd. Er werd op zondag geen brief gepost en er werden geen telefoongesprekken gevoerd. De radio bleef uit. Voor de tv waren geen regels; die was niet in huis.


In ieder geval werd op zondagmorgen de melk niet opgehaald. Werd op zondag de melk 's avonds laat aan de weg gezet, zodat die 's nachts opgehaald werd? Het is een mogelijkheid, maar hoe waarschijnlijk is die? Dat op zondag de melkrijder niet kwam (wat ik nu maar even aanneem), zal niet komen doordat men rekening hield met christelijke melkveehouders, maar met de noodzakelijke vrije dag van de melkrijder.

Melk blijft niet vanzelf goed. Als de melk niet opgehaald werd, moest hij gekoeld worden. Bij 'het oude huis', waar wij tot halverwege 1969 woonden, hadden we 'koelringen', die aangesloten werden op de tuinslang. De ringen konden ook onderling gekoppeld worden. Ze werden om de halzen van de melkbussen gelegd en het koude kraanwater werd door de slang en dus door de ringen gestuwd. Volgens mij zaten er kleine gaatjes in de ringen, waardoor er beetjes koud water langs de bussen stroomden. Of beredeneer ik dat nu, achteraf?

In het begin zal het niet zo gegaan zijn. Toen hadden we immers alleen maar een pomp en geen kraan. Bij 'het nieuwe huis' stond achter het huis een koelbak. Die stond altijd voor minimaal de helft vol water. De wanden aan de binnenkant waren groenig en bruinig en glibberig. Toch plonsden we er als kinderen op een zomerse dag er wel eens in in onze onderbroek. Een zwembroek kreeg ik pas toen ik naar de middelbare school ging en zwemles kreeg.

Soms hadden de melkbussen zo lang in de zon gestaan, dat de melk in een of meer bussen zuur was geworden. Dan kwam die bus weer vol terug uit de fabriek. Mijn moeder karnde dan de melk en maakte zelf boter. Die was altijd een beetje zurig, maar wel lekker.

Een dag in de week kon aan de melkrijder de bestelling meegegeven worden. Ik geloof dat dat op dinsdag was. Er waren twee soorten bonnetjes: kaasbonnen en productenbonnen. Van tijd tot tijd bestelden mijn ouders een stuk kaas, van ongeveer 2,5 kilo. Die werd door de melkrijder in een lege bus gelegd. Wat er allemaal op de productenbonnen aangekruist kon worden, weet ik niet meer. Ik heb het idee dat mijn ouders die alleen gebruikten om filters te bestellen voor in de 'temmes', het melkzeef. Die filters noemden we 'watten'. Als de melk niet snel genoeg doorliep, moest er 'een nije wat' in de temmes. Er waren ook wel ongeduldige boeren die de temmes een paar centimeter optilden en dan weer neer lieten komen op de bovenkant van de melkbus, in de hoop dat de melk dan beter doorliep. Dat zal bij ons ook wel eens gebeurd zijn.

Het bonnetje met de bestelling werd klemgezet tussen de deksel en de melkbus. Voor karnemelk hoefden we geen bonnetje in te vullen. We kregen per week standaard een halve melkbus karnemelk, vijftien liter. Of overdrijf ik nu? Zou het maar tien liter geweest zijn?

Ik denk dat die tien of vijftien liter vaak wel op ging, al was het maar doordat wij verschillende keren per week karnemelkse pap aten. Mocht er wel wat over zijn, dan ging dat restje naar de varkens, die er dol op waren.

Mijn vader, staande in de staldeur, temmes in de hand. 1976

De melkrijder kwam met de vrachtwagen, op vaste tijden. Soms moesten we ons haasten om op tijd de koeien gemolken te hebben, zodat we de melkrijder niet misten. In de zomer, als de koeien op de uiterwaarden liepen, zetten we de melkbussen wel aan de weg bij Ome Wout. Die had een verhoging gemaakt, waarop de melkbussen konden staan. Noemden we dat toen een vlonder? Het zou kunnen. Voor de melkrijder was dat prettig: dan hoefde hij niet zo hoog te tillen. Een volle bus woog meer dan dertig kilo.


Zaten de bussen erg vol, dan haalde de melkrijder een keer aan: melkbus met twee handen vastpakken, benen een beetje wijd, melkbus eerst tussen de benen door een eindje naar achteren zwaaien, zodat hij met een soort aanloopje naar voren en omhoog gezwaaid kon worden, op de vrachtwagen. (zie ook het filmpje aan het eind). Soms moest de melkrijder daarna nog op de vrachtwagen klimmen. De bussen stonden twee lagen hoog. Op de onderste laag kwam een schot te liggen en daarbovenop kwam nog een laag melkbussen.

Elke boer had zijn eigen busnummer. Wij hadden 1980, een nummer als een jaartal. Dat kwam mooi uit: ons telefoonnummer was 1890. Als we met een stel boerenzonen van toen bij elkaar gaan zitten, hebben we zo alle busnummers weer naar boven gehaald, vermoed ik. Later werden de bussen opnieuw genummerd. Toen kregen we 1931 en nog weer later 71931. Toen werd er ook met tape een gekleurde band rond de hals van de bus gelegd. Wij hadden donkergroen.


De melkfabriek was van Coberco. Dat stond ook te lezen op de bus, op de band rond de 'schouders'. We hadden ook nog wel oude bussen, waarop een vorige naam van de fabriek stond: Vecomi (Verenigde Coöperatieve Melkinrichtingen, tot 1970). Of nog ouder: Camiz (Coöperatieve Arnhemse Melkinrichting en Zuivelfabriek, tot 1965). Voor de geschiedenis van de melkfabriek: klik hier.

Hoe die fabriek eruitzag, wist ik wel: van tijd tot tijd mocht ik mee met de melkrijder. Ik weet niet meer precies met welke. De namen die ik (met dank aan mijn broer en mijn moeder) nog of weer weet, zijn: Besseling, Schenkhof, Hommerson en Hartelo. Ik zal wel met Schenkhof of met Hommerson mee geweest zijn.

Ik mocht dan een groot deel van de rit achter op de vrachtwagen. Ik schoof de melkbussen die de melkrijder op de vrachtwagen zette, wat weg, zodat hij ruimte had voor de volgende bussen. Toen ik een jaar of twaalf was, zal ik ook wel de melkbussen van de vloer van de laadbak omhoog gezet hebben, boven op de onderste laag bussen.

Bij de melkfabriek werden de bussen op een lopende band gezet. De deksels moesten van de bussen af en aan een haakje boven de bus gehangen worden. Soms klemde een deksel en kreeg de melkrijder het deksel er maar met moeite af. Hij nam een ander deksel, en sloeg daarmee het klemmende deksel omhoog.

De melkbussen werden leeggegoten in grote bakken, waarbij de melk meteen gewogen werd. Ik snapte nooit hoe men op de fabriek precies kon weten hoeveel melk welke boer aanleverde en ook nog van welke kwaliteit die was. Het was altijd mooi als je eerste kwaliteit melk kon leveren. Er werd gelet op 'reinheid' en 'celgetal'. Of was het 'kiemgetal'? Ook werd er gekeken wat het vetgehalte was. Eerste klas was goed, tweede klas kon ermee door, maar als je derde klas had, was het niet best. Dat laatste is bij ons niet veel voorgekomen.

De lege bussen werden uitgewassen, de melkrijder deed de bestellingen in de melkbussen (als het besteldag was), laadde ze weer op zijn wagen en daarna begon de rit in omgekeerde richting. Thuisgekomen sprong ik van de vrachtwagen af en dan was het avontuur ten einde. Ik vermoed dat ik rond het middaguur gemiddeld wel weer thuis was: ik kan me niet herinneren dat ik brood meenam.

De melkbussen hebben het nog een heel tijdje volgehouden, maar zo rond 1980 moesten ze plaatsmaken voor de melktank, waarin de melk ook meteen gekoeld kon worden. Ik denk dat die tank twee keer per week geleegd werd, maar zeker weet ik dat niet.

Later, ik was al getrouwd en had al kinderen, kreeg ik van mijn vader een melkbus, waarmee ik erg verguld was. Hij stond jaren in de gang, totdat hij door de buurman geleend werd, voor het carbidschieten. Ik kreeg hem nooit terug, vergat ernaar te vragen en raakte hem kwijt. Intussen ben ik al drie keer verhuisd. In het halletje staat weer een melkbus, waarin sjaals, wanten en plastic tassen bewaard worden. Het is een heel andere melkbus dan die van vroeger, maar ik doe het er maar mee.

Helemaal verdwenen zijn de melkbussen niet. Ze fungeren nog hier en daar als plantenbak en met oud en nieuw worden ze nog steeds gebruikt. Nu worden niet meer de deksels weggeschoten (te gevaarlijk) maar een bal. Dat zal nog wel een aantal jaren doorgaan. Tot het verboden wordt. Of totdat er geen carbid meer te krijgen is. Wie weet, maken we dat nog mee.






dinsdag 9 september 2014

Kanaleneilandjes (Janne IJmker)


Er zijn nogal wat schrijvers die hun putemmertje hebben laten zakken in hun jeugd, om vroege herinneringen op te halen. Soms leverde dat boeken op die gepresenteerd werden als non-fictie, soms waren het romans of verhalen.

Ook bij fictie heeft de lezer vaak wel in de gaten dat de werkelijke schrijver erdoorheen schemert. Zo weten we wie model gestaan heeft voor de personages in De avonden. Van enkele boeken weet ik niet eens meer of ze in de ik-vorm verteld zijn en of die ik-figuur gepresenteerd wordt als de schrijver in zijn kindertijd. Bij bijvoorbeeld Het nijlpaard ellende van Harrie Geelen is bij mij blijven hangen dat de verteller het jongetje is uit wie later de auteur zou groeien. Maar of dat zo is, weet ik niet eens.

Het maakt ook niet uit. Fictie of niet, het boek moet gewoon goed zijn.

Janne IJmker is altijd ver bij de autobiografie vandaan gebleven, door haar romans te laten spelen in een tijd die zover achter ons ligt, dat ze die onmogelijk meegemaakt kan hebben. Ongetwijfeld zit er veel van haarzelf in de personages, maar niemand zal denken dat het verhaal eigenlijk over haarzelf gaat.

Bij IJmkers nieuwe boek Kanaleneilandjes is dat anders. Voorop staat een foto in zwart-wit van een gezin. Dat zou zomaar het gezin kunnen zijn van de schrijfster zelf. Achter in het boek schrijft IJmker:
Als iemand zich niet herkent in één van de personages die ik heb opgevoerd, dan klopt dat. Ik heb ook veel verzonnen. Maar Kanaleneiland bestaat. Nog steeds wonen daar dappere vaders en moeders met moedige kinderen. Ik draag dit boekje ook aan hen op.  
Daarmee zegt ze dat een groot deel niet verzonnen is. Als iemand zich wel herkent, dan zal dat ook wel kloppen.

De ik-figuur in het boek is een jong meisje, Josje. Ze is nog geen vier jaar oud aan het begin van het boek. Het gezin telt vijf kinderen. Josje heeft twee oudere broers, een oudere zus en een jonger zusje. Vlak daarvoor is het gezin in (op?) Kanaleneiland in Utrecht komen wonen. Aan het eind van het boek vertrekt het gezin weer, naar een dorp.

De titel verwijst dus naar de wijk in Utrecht, maar ook naar de gezinsleden:
Als we zo allemaal knikken dan vind ik ons opeens toch een eiland van zeven aan elkaar gebonden eilandjes. Het zusje is van hier, want die is hier geboren, maar we hebben haar gewoon aan onze eilandjes geknoopt. Zij hoort bij ons. Daarbuiten zijn anderen. 
Het is een mooi beeld: het gezin is een eilandje, maar de gezinsleden zijn binnen dat gezin ook weer eilandjes. Er komen meer eilandjes in het boek voor die even aan elkaar geknoopt worden: de moeder van Josje en de moeder van haar vriendinnetje Mariska vormen bijvoorbeeld ook een eilandje als ze samen koffiedrinken: ze komen allebei uit Drenthe en dat is te horen als ze met elkaar praten.

Dat eilandjesgevoel zit door het hele boek heen: IJmker heeft van Josje een eilandje gemaakt, door ons in haar hoofd te laten kijken; bij de andere personages kunnen we dat niet. De kinderen van het gezin wordt ook ingeprent dat het gezin zich aan andere regels houdt dan veel andere gezinnen. Sommige woorden (machtig, eeuwigheid, poep) mogen niet gezegd worden en niet alle kerken zijn goed. Daar opent het boek mee:
Tegenover onze flat wordt een kerk gebouwd. Daar zullen we niet naartoe gaan, want ze geloven daar lang niet alles wat wij geloven. 
Het gezin bezoekt verschillende kerken. Als moeder vraagt of Josje meegaat (tot haar zesde mag ze kiezen), vraagt ze dan ook: 'Welke kerk?' Het gezin verhuist uiteindelijk naar een dorp. Moeder vertelt meteen dat ze daar in ieder geval een héle goede kerk hebben.

Josje neemt scherp waar: niet alleen kijkt ze naar haar omgeving, maar ook naar zichzelf. Ze signaleert hoe ze zich voelt. Bijvoorbeeld:
Er aaide iets zachts in mijn buik. Alsof ik een veertje had ingeslikt dat uit het gevulde tijk van het opklapbed in de balkonkamer was ontsnapt. Ik moest ervan lachen. 
 Ook over de taal denkt Josje na. Haar broer heeft het over 'de schrift' en dat moet volgens haar 'het schrift' zijn. Ze houdt ervan woorden te laten versmelten: een strenge engel wordt een 'strengel', waterige wimpers worden 'wampers' en ouders kunnen 'brozen': brommen en boos zijn.

Ze merkt het op als volwassenen woorden en uitdrukkingen gebruiken die zij nog niet gebruikt ('onder geen beding') en ze vraagt zich af wat ze betekenen. Als je iemand de stuipen op het lijf jaagt, wat gebeurt er dan? Stuipen zullen wel schubben zijn, denkt ze.

In het gezin heeft Josje veel oog voor haar moeder. Soms lijkt ze een beetje jaloers op haar kleine zusje, die tegen moeders zachte borsten of zachte buik aan mag liggen. Moeder is zo'n beetje de enige moeder die niet meegaat op de eerste schooldag. Daar voelt Josje zich eerst ongemakkelijk onder, totdat ze inziet dat moeder haar als een grote meid ziet, die best alleen naar school kan.

Het lijkt erop dat IJmker zich in Kanaleneilandjes stilistisch vrijer voelt dan in haar vorige romans. Ze gebruikt onbekommerd personificaties en vaak werken die goed. Waarschijnlijk ook omdat ze dicht staan bij de manier waarop een kind de werkelijkheid beleeft:
De pijn trekt vanaf mijn vingers door mijn arm en gaat naar mijn hoofd en mijn hoofd zegt: Huilen! Ik huil.' Of: 'mijn oog is gesplinterd en schreeuwt duizend dat het pijn heeft.
Bij liedjes en aftelrijmpjes schrijft IJmker alle woorden per zin aan elkaar. Waarschijnlijk laat dat zien dat Josje eigenlijk niet weet wat ze zingt; de afzonderlijke woorden hebben geen betekenis voor haar. Pas in het laatste hoofdstuk krijgt een psalmregel (Zelfs vindt de mus een huis o Heer....) woorden die op zichzelf staan. Het zou kunnen zijn dat Josje nu pas beseft wat de woorden inhouden. De mus vindt een huis en het gezin zit aan tafel  en zingt een thuisgevoel naar boven.

Er zijn heel wat schrijvers die fraai over hun jeugd hebben geschreven, nauwkeurig observerend en formulerend. Je zou kunnen zeggen dat Janne IJmker de zoveelste in de rij is, ook al heeft ze degelijk werk geleverd. Daarmee doen we haar tekort. Kanaleneilandjes is niet het dertiende in het dozijn boeken met jeugdherinneringen. Josje wordt een echt een personage met wie we graag meeleven.

Het meest bijzondere is dat er na elk hoofdstuk een kort stukje met commentaar opgenomen is. Het lijkt erop dat Jannes broers en zussen (en ook haar moeder) commentaar geven op de verhalen die ze vertelt. Ze lopen langs de locaties waar de verhalen zich afspelen en samen halen ze herinneringen op. Soms komen die overeen met de verhalen, soms niet. De verhalen stimuleren de herinnering en soms weten de commentatoren niet meer wat nu waar gebeurd is en wat niet. Gelukkig weet de lezer dat ook niet.

Die stukjes (die natuurlijk ook verzonnen kunnen zijn) nemen een voorschot op de discussies die kunnen ontstaan naar aanleiding van een autobiografisch boek. In Kanaleneilandjes lijkt IJmker alleen maar te glimlachen op het commentaar van de broers en zussen. Ze legt niet uit wat er verzonnen is en wat niet en zo hoort het. Ook wat niet letterlijk zo gebeurd is als het verteld wordt kan waar zijn.

IJmker lijkt met elk nieuw boek in haar oeuvre een stap te zetten. Afscheid van een engelwas beter dan Achtendertig nachten, vooral doordat ze zich minder heeft aangetrokken van mogelijke reacties van lezers uit christelijke hoek. Ze schreef zoals dat nodig was voor het boek. Met Kanaleneilandjes brengt ze haar autobiografie in haar werk. Dit boek is persoonlijker en stilistisch is IJmker vrijer geworden. Met de commentaarstukjes bediscussieert ze het onderscheid tussen fictie en non-fictie. IJmkers werk wordt avontuurlijker; daarom wil ik het graag volgen.


Janne IJmer, Kanaleneilandjes. Uitg. HanZ, onafhankelijk platform. 176 blz. € 14,50, inclusief verzendkosten. Hier te bestellen.

donderdag 4 september 2014

Gerrit Kouwenaar (1923 - 2014) overleden



In het woud van de literatuur is een van de indrukwekkendste eiken omgewaaid: Gerrit Kouwenaar. Hij overleed vandaag op 91-jarige leeftijd. De wind waait koud door het gat dat hij achterliet.

De literatuur is geen wedstrijdje, maar iedereen zal erkennen dat Kouwenaar tot de zeer groten behoorde. Een half jaar geleden overleed een andere woudreus: Leo Vroman. De andere heel groten zijn ook al voorbij en ver voorbij de zeventig: Campert, Herzberg, Ter Balkt, Armando.

Voor mijn gevoel is Kouwenaar er altijd al geweest. Hij stond in de literatuurmethode die ik als middelbare scholier moest leren. Hij was toen al goed, maar zou in de loop van zijn oeuvre alleen maar beter worden.

Welke gedichten zou ik in de bloemlezing bij de methode gelezen hebben? Ik gok dat 'ik heb nooit' erbij gestaan zal hebben:
ik heb nooit
Ik heb nooit naar iets anders getracht dan dit:
het zacht maken van stenen
het vuur maken uit water
het regen maken uit dorst
ondertussen beet de kou mij
was de zon een dag vol wespen
was het brood zout of zoet
en de nacht zwart naar behoren
of wit van onwetendheid
soms verwarde ik mij met mijn schaduw
zoals men het woord met het woord kan verwarren
het karkas met het lichaam
vaak waren de dag en de nacht eender gekleurd
en zonder tranen, en doof
maar nooit iets anders dan dit:
het zacht maken van stenen
het vuur maken uit water
het regen maken uit dorst
het regent ik drink ik heb dorst. 
Ik heb geprobeerd het te controleren, maar ik kon de tweedelige bloemlezing van Knuvelder niet meer vinden. Ooit verwijderd uit een kast, in een doos gedaan, maar ik weet niet meer welke. Ik vraag me af of ik 'ik heb nooit' niet ergens anders van ken. Het staat in De muze op school, een boekje dat mijn ouders hadden. Ik weet niet hoe ze eraan kwamen. Ik heb het ze nooit zien lezen. Toen ik een jaar of twaalf was, las ik het voor het eerst.

Ook niet meer te vinden: het tijdschrift Gedicht, halverwege de jaren zeventig, onder redactie van Campert. Bijna zeker weet ik dat ik daarin iets van Kouwenaar las. Volgens mij was het het exemplaar met de zalmroze voorkant. Was dat niet nummer 10 of 11? Al die exemplaren, die ik indertijd van mijn zakgeld kocht, horen in mijn poëziekasten te staan, maar ik vind ze niet terug. Jarenlang heb ik ze niet gemist, maar nu wil erin bladeren en ik kan het niet.

Toen ik een jaar of twintig was, liep ik wekelijks enkele keren naar de bibliotheek van Gouda om een stapeltje dichtbundels te halen. Sommige titels weet ik nog. Van Kouwenaar nam ik Volledig volmaakte oneetbare perzik (1978) mee. Eerlijk gezegd is geen enkel gedicht eruit me bijgebleven.

Kouwenaar had in die tijd de naam van een moeilijk dichter. Zijn gedichten zouden maar met moeite te doorgronden zijn. Cerebraal waren ze, heb ik ook wel eens gelezen. Misschien gold dat voor een deel van zijn werk. Gelukkig trok Kouwenaar zich niets aan van gemakzuchtige lezers.

Een echte lezer van Kouwenaar kon ik lange tijd niet genoemd worden. Pas eind jaren tachtig kocht ik voor het eerst bundels van hem: 100 gdichten (1969) en de bloemlezing Een eter in het najaar (1989). Ik moet ze ongeveer tegelijk aangeschaft hebben. In 1988 ging ik in Ede werken en 100 gedichten is een afgeschreven exemplaar uit de Edese bibliotheek. Zou ik de hele bundel gelezen hebben? Het zal wel, maar als ik mijn geheugen aftast, vind ik niet mijzelf terug, deze bundel lezend. Wanneer en waar las ik die gedichten dan?

Meer herinneringen heb ik aan de bloemlezing, Die heb ik helemaal gelezen. Ik zie de kamer nog in Ede, in het huis aan de Maria van Osstraat. De smalle boekenkast achter de deur, met daarin, ergens onderin, het zwarte boekje.

Ik blader er opnieuw doorheen en vraag me af welke gedichten me toen getroffen hebben. Misschien 'lege volière in artis'; misschien 'aankomst', dat begint met 'Zoals men aankomt op een station / in een reiziger uitstapt, met zijn ballast / vastloopt in een passant (...)'

Wie het werk van Kouwenaar een beetje kent, herkent hem in zo'n zinnetje: 'in een reiziger uitstapt'. In een gedicht dat ik straks nog zal citeren schrijft hij: 'Dichter, (...) ik schrok in je wakker'.

Maar misschien was het toch een ander gedicht van Kouwenaar, ook bekend gebleven:
zo helder is het zelden
Zo helder is het werkelijk zelden, men ziet
het riet wit voor de verte staan
iemand klopt aan, vraagt water, het is
een verdwaalde jager
het antwoord is drinkbaar, zijn kromme weg
uitlegbaar in taal
in zijn weitas een bloedplas, het water
verspreekt zich al pratend in wijn
kijk, zegt hij, omstreeks het riet wijzend bij wijze
van afscheid, dit is een rouwmantel
later staat zijn glas daar nog, men ziet
het riet en eet wat - 
Het gedicht eindigt met 'men (...) eet wat'. Er wordt vaak gegeten bij Kouwenaar - vlees, brood, de perzik, maar die is oneetbaar. Niet voor niets heet de bloemlezing Een eter in het najaar.

Mooie bloemlezing, mooie gedichten - zeker. Ik zal dat gezegd hebben als iemand er indertijd naar vroeg. Ik zal er nadrukkelijk bij geknikt hebben. En toch zou het nog tien jaar duren voor ik werkelijk omver geblazen werd door het werk van Kouwenaar.

Het was 1998. Ik kreeg twee boekjes van Kouwenaar toegestuurd, om die te recenseren: een glas om te breken en Helder maar grijzer. Gedichten 1978 - 1996. In dat laatste boek zijn de volgende bundels opgenomen: het blindst van de vlek (1982), het ogenblik: terwijl (1987), een geur van verbrande veren (1991) en De tijd staat open (1996).

een glas om te breken was een mooi vormgegeven leporelloboekje. Acht gedichten, die later opgenomen zouden worden in totaal witte kamer (2002). Het verscheen ter gelegenheid van de vijfenzeventigste verjaardag van Kouwenaar.

Voor welke krant of welk tijdschrift ik moest schrijven, weet ik niet meer. Zou het Kreatief geweest zijn? Nederlands Dagblad? De tijd heeft het opgevreten. Maar ik weet nog wel dat ik de gedichten adembenemend vond. Cerebraal? Ach, welnee. Overal trilt de emotie in mee. Niet de blubberende of de schreeuwende emotie, maar de weggeslikte niet weg te slikken, de stille.

In het stuk dat ik schreef en dat ik nu vergeten ben, zal ik gedichten geciteerd hebben. Over die vlier, dacht ik. Dat moet dan 'een voorjaar' geweest zijn.
een voorjaar
Eindelijk voorjaar, juichte de vlier in de bloei
van zijn leven nadat zijn verkankerde stamvader
die winteravond in stilte verast was
omhoog kijkend door zijn meelevende uitwas
zag hij zijn bestaansgrond de hemel aanraken
met onwennige tuilen, bleek als zijn merg
hij bloeide wat hij ontgroeid was, aan duivelsbrood
had hij geen boodschap, kindersneeuw gaf hem voorsmaak
van engelkruid manna bloedmarmelade
's avonds bij maanlicht omlaagziend zag hij vertederd
hoe achter zijn dunne luizige nakroost de wit
beschimmelde klompvoet zijns vader, totaal
des geestes, er blijvend geweest was - 
Ik zal wel iets geschreven hebben over dat voorjaar en die bloei van zijn leven tegenover dat verkankeren en dat opgestookt worden. Maar juist de verbrande vlier raakt de hemel aan. Ik zal misschien dat omhoog kijkend tegenover dat omlaagziend gesignaleerd hebben. En dan natuurlijk die opsomming in regel 9: 'engelkruid manna bloedmarmelade'. Een theoloog zou er wel raad mee weten.

De slotregel is misschien wel de Kouwenaarste: 'er blijvend geweest was': zowel blijven als er geweest zijn. Maar toch twijfel ik. Is dit het gedicht dat ik mij herinner? Ja, ik herinner het mij, maar ik zoek ook nog een ander gedicht.

Later dacht ik dat ik misschien 'de winter staat stil' geciteerd zal hebben: 'Schrijf de winter staat stil, lees een dag zonder dood'. Maar het is als met de zonen van Isaï die voor Samuël geleid worden: ze ogen goed, maar ik bedoelde een ander.

Na wat bladeren en veel lezen kom ik het toch nog tegen:
een winteravond
Lang zitten kijken hoe de verkankerde stam
van de oude vlier verbrandde
niet na te vertellen dit trage eenzelvige afscheid
deze vanzelfsprekende geboorte van as
en niet te rijmen hoe onderwijl naast de tijd
in een belendend dichtgesneeuwd heden
de zevenslaper ontwaakte en de radio
het lied zong van de fonkelende beker
en hoe later de witte kamer zwarter en later
dan ooit was en het lichtgevend horloge
zijn adem inhield, luisterend naar
de onsterfelijke klok van de houtworm -
Bij het herlezen is het er meteen weer: het aangegrepen worden, het overweldigd worden. Ik weet weer hoe ik deze gedichten gelezen, herlezen, herherlezen heb, elke keer maar weer.

Natuurlijk gaat 'een winteravond' over de oude vlier, maar evengoed over de dichter en zeker ook over ons. Ook in ons hout tikt de klok van de houtworm, ook ons wacht de as. En hoe je met ingehouden adem kunt luisteren naar hoe dat moment dichterbij komt.

Toen had ik totaal witte kamer (2002) nog niet gelezen. Ook zo'n bundel waar ik verscheidene keren doorheen gegaan ben, waarbij ik gedichten las die door mij heen gingen. Ik zeg er verder weinig over. Iedereen moet die bundel kopen. Er zijn maar weinig dichters die een bundel geschreven hebben met zoveel goede gedichten. Aan het eind van dit stukje citeer ik er een gedicht uit.

Ter gelegenheid van de Gedichtendag 2005 verscheen nog het bezit van een ruïne. Ik vond twee exemplaren in mijn boekenkast. Morgen geef ik er eentje van weg.

Met woorden kon Kouwenaar het bijna onmogelijke: het zacht maken van stenen, het vuur maken uit water, het regen maken uit dorst. Hij is er nu blijvend geweest. Hij loopt niet meer mee met zijn gedichten, die met ons mee blijven lopen. We raken ze nooit meer kwijt.

in de boomgaard
Dichter, ik ben er weer even, ik schrok
in je wakker, loop met je mee
door de roerloze toekomst van ons verleden
alles is dichtgegroeid, aan dit leven
valt niets meer te doen, alles volledig
overal schemer, licht zonder hemel, is dit
een foto, waar is de bodem, waar is
de steen op de zucht van de hond
je zit voor het raam, ik zie helder
wat ik niet zie, een lichaam bekneld
in zijn stilstand, zijn woorden
ooit zagen wij in een vitrine een steen
als de onmondige sprekend gelijkende
duurzame geest van een brood
dichter, niets rijmt op dood, ik streel
het ontaarde fluweel van mijn nachtgoed, ga weer
in je slapen - 

Foto helemaal bovenaan: Kouwenaar op de Nacht van de Poëzie, 1997. Bron: eerlijkefoto.nl