donderdag 31 december 2015

Zjef Vanuytsel (1945 - 2015) overleden

Een jaar geleden verhuisde ik. Bij de verhuizing kwam ik een paar dozen met cassettebandjes tegen, die al bij de vorige verhuizing op de zolder waren beland. Ik rommelde er wat in en zette een berichtje op internet. Er was iemand die de bandjes wel wilde hebben.

In die dozen moet ook het cassettebandje De zanger gezeten hebben, een album van Zjef Vanuytsel uit 1976. Vanuytsel overleed op 30 december, zeventig jaar oud. Hij was al langer ziek.

Ik denk dat ik het cassettebandje rond 1980 heb gekocht. Ik kocht toen veel Nederlandstalige muziek waarvan ik dacht dat de teksten interessant waren en daar waren ook albums van Belgen bij: Jan de Wilde, Willem Vermandere, Kris De Bruyne. En dus ook Zjef Vanuytsel.

Die muziek heb ik al jaren niet meer beluisterd, maar sommige nummers herinner ik me nog goed. Het titelnummer bijvoorbeeld, over een zanger die maar moet zingen:
En de zanger is moe, maar hij neemt zijn gitaar
en hij zingt.
Alles wat men hem vraagt, alles wat men hem zegt,
hij zingt.

En dan dat nummer over de oude vrouw: 'Moeder is de kluts kwijt'. Ze heeft haar herinneringen nog, die heel levendig zijn, maar in het heden is het stil geworden.
Traag loopt ze nu doorheen het huis
met kleine, korte kinderpas
en fluistert woordjes tegen het behang.

Ik geloof dat ik niets wist van Vanuytsel toen ik het cassettebandje kocht. Het zal wel afgeprijsd geweest zijn. Maar ik heb het vaak beluisterd. Vanuytsel had een vrij zachte stem, die hem iets milds gaf, iets vriendelijks.

Zijn teksten waren niet schitterend, maar heel behoorlijk, wat al heel wat is, want er zijn heel veel beroerde Nederlandstalige liedteksten. Zeker in die tijd waren er niet zo heel veel liedteksten die niet rijmden. Vanuytsel leek het metrum belangrijker te vinden dan het rijm. Bij veel teksten komt er in lang niet alle zinnen volrijm voor. Assonanties gebruikte hij meer.

En nu is hij dus dood. Hij zal in België waarschijnlijk meer gemist worden dan in Nederland. Maar toen ik het bericht las, moest ik toch even denken aan het cassettebandje dat ik zo vaak beluisterd heb en dat er ook al niet meer is. Alles vergaat. Gelukkig hebben we de muziek nog.

De beste romans van 2015


Net als in 20142013 en 2012 kom ik met een lijstje van de beste boeken die ik in 2015 heb gelezen. Het zijn niet allemaal boeken die dit jaar zijn uitgekomen; de meeste zijn van vorig jaar en misschien van nog iets eerder. De nog oudere boeken heb ik buiten de lijst gehouden.

Ik heb me beperkt tot de romans en verhalenbundels. Alle non-fictie vind je hier dus niet terug.

Afgelopen jaar heb ik wat minder gelezen, merk ik. Daarom kom ik ook niet verder dan acht topboeken. Er waren nog wel boeken die ik best aardig vond, zoals het boekenweekgeschenk van Dimitri Verhulst of Een onschuldig meisje van Bernlef, maar ik vind dat dat soort boeken niet in een toplijst thuishoort.

Het is lastig vergelijken: als je twee goede boeken hebt, hebben die beide kwaliteiten. Waarom zou het ene boek dan net ietsje beter zijn dan het andere? Ik heb niet meer nagelezen wat ik over de onderstaande acht boeken heb geschreven, ik ben afgegaan op mijn herinnering. De boeken die het best in mijn herinnering zijn blijven hangen, zijn het hoogst geëindigd.
1. Fleur Bourgonje, Uitval (recensie)
2. Philip Huff, Niemand in de stad (recensie)
3. Kees ’t Hart, Teatro Olympico (recensie)
4. Esther Gerritsen, Roxy (recensie)
5. Adriaan van Dis, Ik kom terug (recensie)
6. Muidhond, Schilperoord (recensie)
7. Karin Amatmoekrim, Het gym (recensie)
8. Jan van Mersbergen, De laatste ontsnapping (recensie)
Heeft Fleur Bourgonje het beste boek van 2015 geschreven? Het boek is van 2014, maar dat terzijde. Van Bourgonje heb ik ongeveer alles gelezen en altijd weer vind ik haar boeken goed. Ik snap niet waarom het grote publiek die boeken niet massaal koopt. Zo'n eerste plaats geeft niet alleen de kwaliteit van het boek aan, maar ook mijn betrokkenheid erbij.

Hier de tien beste boeken van 2015 die ik niet gelezen heb en hier een lijstje met de beste graphic novels/beeldromans/strips.

woensdag 30 december 2015

De beste romans van 2015 (die ik niet gelezen heb)


De laatste drie jaar maak ik lijstjes. Vooral voor mezelf, om in kaart te brengen wat ik gelezen heb en zelfs wat ik niet gelezen heb, romans waarvan ik vind dat ik die gelezen zou moeten hebben. Die lijstjes vind je hier: 201420132012. Uit het lijstje van 2012 heb ik intussen acht boeken gelezen, uit die van 2013 en 2014 elk vier.

Ik heb het niet geteld, maar voor mijn gevoel heb ik dit jaar niet zoveel gelezen. Te weinig ruimte in mijn agenda en in mijn hoofd. Daardoor heb ik voor dit lijstje een ruime keus. Ik heb de volgende tien gekozen:

1. Annelies Verbeke, Dertig dagen
2. Connie Palmen, Jij zegt het
3. A.F.Th. van der Heijden, De ochtendgave
4. Jamal Ouariachi, Een honger
5. P.F. Thomése, De onderwaterzwemmer
6. Yves Petri, Liefde bij wijze van spreken
7. Hagar Peeters, Malva
8. Bert Natter, Goldberg
9. Stefan Brijs, Maan en zon
10. Stephan Enter, Compassie

Er moesten dus veel boeken/schrijvers afvallen. Saskia de Coster bijvoorbeeld (Wat wij alleen horen) en M.M. Schoenmakers, De wolkenridder. Het boek van Thomas Verbogt zal ik wellicht ook nog gaan lezen.

Natuurlijk is dit lijstje speculatief. Ik moet afgaan op het oordeel van anderen en soms van een enkeling, en op wat ik van de schrijver al gelezen heb.

Van Verbeke las ik tot nu toe maar één boek en ik vind het wel weer tijd voor een volgend boek. Bovendien hoor ik veel goeds over dit boek.

Palmen lees ik bijna nooit meteen; bij Lucifer duurde het ook een jaar voordat ik eraan begon en toch vond ik het goed. Het onderwerp van Jij zegt het haalt me niet meteen over, maar Palmen zal er best een goed boek over geschreven hebben.

Van der Heijden is ook zo'n auteur. De Canaponiboeken las ik kort na elkaar, De sandwich, Het leven uit een dag, Asbestemming en Weerborstels las ik meteen na het uitkomen, en Advocaat van de hanen ook, geloof ik. Daarna pas las ik De slag om de Blauwbrug, Vallende ouders en De gevarendriehoek. Verder ben ik een heel stel boeken achter, maar Tonio las ik wel.

Ouariachi's werk heb ik tot nu toe aan me voorbij laten gaan, maar ik vind dat ik nu wel bij zijn oeuvre moet aanpikken.

Thomése behoort tot onze grote schrijvers. Hij heeft een breed oeuvre, met boeken in soorten en maten. Ik wil nog steeds Wladiwostok! een keer gaan lezen. Ik schreef over: Het bamischandaal en Greatest hits. Zuidland las ik meteen toen het uitkwam, later las ik nog Schaduwkind en J. Kessels the novel.

Petri's werk ken ik, net als dat van Ouariachi, ook niet. Ook De maagd Marino heb ik niet gelezen, moet ik tot mijn schande bekennen. Het wordt tijd dat een beetje goed te maken.

Hagar Peeters ken ik als dichteres. Over Wasdom heb ik geschreven en ik heb ook andere bundels van haar gelezen, evenals haar boek over Gerrit de Stotteraar. Ik heb alle vertrouwen in Malva.

Van Natter vond ik Hoe staat het met de liefde (recensie hier) niet zo denderend, maar Goldberg lijkt me ambitieuzer en ik wil het wel een kans geven. Mijn  boekhandelaar vond het goed en dat is ook een argument.

Van Brijs las ik Arend, Twee levens en De engelenmaker. Vooral dat laatste boek vond ik schitterend. Maar ik heb ook erg genoten van sommige van Brijs' stukken over vergeten schrijvers. Post voor mevrouw Bromley stond op mijn te-lezen-lijstje, maar het is er nooit van gekomen. Over Maan en zon hoorde ik een interview bij de NTR Academie. Daarna heb ik het boek meteen gekocht, ook omdat mij niets over het onderwerp bekend was. Binnenkort meer over dit boek.

Enter heb ik ooit geïnterviewd voor publiek. Het was een aangenaam gesprek. Ik heb zo'n beetje alles van Enter gelezen en dat wil ik zo houden. Hier schreef ik kort over Grip. Ik heb het ook in het Nederlands Dagblad gerecenseerd.

Ongetwijfeld heb ik belangwekkende romans over het hoofd gezien. Ja, ik heb me beperkt tot Nederlands werk; dat is bewust gedaan. Ik had nog Vonne van der Meer, L.H. Wiener, Kees van Kooten of Leon de Winter kunnen noemen. Er zullen er meer zijn en er zullen altijd meer boeken zijn die je wilt lezen dan boeken die je kunt lezen. Dat is vervelend, maar het is niet anders.



















Naschrift: dezelfde dag nog en ik realiseer me dat K. Schippers (Niet verder vertellen) niet in het lijstje is opgenomen. Stomstomstom. Schippers is altijd het lezen waard. Voor deze gelegenheid voer ik punt 3,5 in.

Hier een lijstje met de beste beeldromans/strips van het afgelopen jaar en hier een lijst van de beste romans die ik wel gelezen heb.

dinsdag 29 december 2015

Judicus Verstegen (1933 - 2015) overleden


Het was mij ontgaan, maar anderhalve maand geleden overleed Judicus Verstegen. Het heeft gestaan op Tzum, maar blijkbaar was ik net die dagen niet online, of las ik het en vergat ik het. Pas deze week zag het bericht weer een keer voorbijkomen.

Judicus Verstegen was voor zijn overlijden al een tijdje verdwenen uit de literatuur. Hij komt bijvoorbeeld niet voor in Steeds weer vogels die nesten beginnen en ook in andere overzichstwerken heb ik hem niet aangetroffen.

In mijn boekenkast vond ik vier van zijn boeken, allemaal aangeschaft in 1984 en 1985: De revoluties (1971), De nieuwe vrijheid (1974), De noordelijke samenzwering (1975) en Een kurk in de rit (1982). Alleen het laatste boek heb ik gelezen.

Voor Een kurk in de rit, Verstegens laatste roman, was indertijd weinig belangstelling en de recensies die wel aandacht aan het boek besteedden, waren voornamelijk negatief. Dat lees ik in In het licht van de kritiek (1994) van Susanne Janssen, die een hoofdstuk aan Verstegen wijdt. Zij laat duidelijk zien hoe de kritiek, die bij de eerste romans overwegend positief was, in de loop van de jaren minder waardering voor Verstegen kon opbrengen.

Ik las Een kurk in de rit en vond het wel goed. Ongetwijfeld heeft ook meegespeeld dat ik het een aardig boek vond om mijn leerlingen aan te bevelen. Ik kocht tweedehands wat exemplaren voor de schoolbibliotheek en verschillende van mijn leerlingen hebben het boek gelezen.

Een kurk in de rit gaat over mollen. De jonge mol Manus ondermijnt de macht van de Meester, door het aan te leggen met het vrouwtje Marianne. Aan het eind van het boek toont de Meester zijn grootheid als hij zich opoffert om de hele kolonie te redden. Tussen Manus en Marianne wordt het overigens niets. De slotzin van het boek: 'Woedend overbrugde Manus de afstand tussen hen beiden en beet haar in één hap de strot af.'

De romans van Verstegen hebben onderwerpen die je niet bij iedereen tegenkomt. Zo gaat De revoluies over het Georgië van de jonge Stalin en De regentijd (1973) over de bezettingstijd op Texel. Tzum wees ons ook nog op een roman die indertijd uit de handel is gehaald: De koekoek in de klokHier is er een artikel van Ton Bastings over te lezen. Van de affaire was mij niets bekend.

De koekoek in de klok speelt zich af in de academische wereld en enkele hoogleraren meenden zich in het boek te herkennen. Daarin is de roman van Verstegen te vergelijken met Onder professoren. Het is niet voor het eerst dat er een vergelijking wordt gemaakt tussen het werk van Verstegen en dat van Hermans. Er zijn ook overeenkomsten tussen Verstegens debuut (Legt uw hart daarop, 1967) en Nooit meer slapen. 

Later las ik het interview dat Joris van Casteren had met Verstegen. Het werd opgenomen in Zeg mijn lezers dat ik doorschrijf (2012). Verstegen bleek opgenomen te zijn in een psychiatrische inrichting, waar hij overigens dapper doorschreef. Het was een triest verhaal, respectvol genoteerd.

Aanvankelijk was de kritiek positief over Verstegen. Paul de Wispelaere noemde Verstegen, naar aanleiding van zijn tweede boek, de verhalenbundel Een zon bij nacht (1968) samen met Jeroen Brouwers en Daniël Robberechts 'de belangrijkste revelatie van de jongste twee jaar prozaliteratuur'.

Intussen is Verstegen vergeten, lang voordat hij overleed. In mijn boekenkast hebben enkele van zijn romans verschillende verhuizingen overleefd. Ze zijn niet in een doos achter het schot terechtgekomen en ik heb ze niet weggedaan. Blijkbaar had ik nog steeds de illusie dat ik ze ooit ging lezen. Intussen twijfel ik er sterk aan of het daarvan zal komen.

De foto van Judicus Verstegen stond indertijd achter op De noordelijke samenzwering

maandag 28 december 2015

Muidhond (Inge Schilperoord)


Het debuut van Inge Schilperoord, Muidhond, is overal geprezen. Ik kan het daar alleen maar mee eens zijn. En toch...

De hoofdpersoon in Muidhond is Jonathan, een pedofiel die een tijdje opgesloten heeft gezeten, maar weer naar huis mag, vanwege gebrek aan bewijs. Hij is dertig jaar oud, maar woont nog bij zijn moeder, die hem 'jochie' noemt. Hij past zich aan, doet braaf de dingen die van hem verwacht worden, als een goede zoon, al merk je dat hij eigenlijk iets anders wil.

De omgeving waarin hij woont, is bevreemdend: het is een afbraakwijk waaruit iedereen moet vertrekken. Jonathan en zijn moeder zijn zo'n beetje de laatsten die er wonen. En de nieuwe buren, een moeder met haar dochtertje van nog geen tien, Elke. Moeder werkt in het café en kijkt weinig naar Elke om. Jeugdzorg bemoeit zich er al mee en moeder moet weinig van die bemoeienis hebben.

Jonathan, zijn moeder en zijn buurmeisje zijn zo'n beetje de enige personen. De omgeving is leeg, zoals je in sommige films of strips wel ziet. Naast de bebouwde, lege wereld, is er de natuur, waarin Jonathan in zijn element is. Al in het begin van Muidhond staat 'De mensen moesten hem niet, dat was altijd zo geweest. Maar de natuur nam hem zoals hij was.' Jonathan weet veel van de natuur en hij leest het Natuurblad. 

Al snel na zijn thuiskomst vangt hij een gewonde vis, een zeelt, ofwel een muidhond. Hij besluit voor hem te gaan zorgen en doet hem in een aquarium. De zeelt wordt ook wel doktersvis genoemd: hij zou andere vissen genezen, maar ook mensen schreven hem een geneeskrachtige werking toe.

Jonathan hecht veel waarde aan de zeelt. Hij heeft het idee dat de zeelt gezonden is om hem te helpen, om hem weer heel te maken. In de loop van het boek gaat het slechter met de zeelt. Tot vlak voor het einde is het dagelijks erg warm, waar de zeelt slecht tegen kan. Bovendien is hij gewond, maar daar lijkt hij van te herstellen. In de loop van het verhaal lijkt de zeelt steeds meer symbool te staan voor Jonathan, die er ook bovenop lijkt te komen, maar uiteindelijk toch dreigt het niet te redden. Tussen de zeelt en de wereld zit het glas en als Jonathan in de bus naar huis zit, zit ook letterlijk het glas tussen hem en de wereld. Later zal hij in gedachten zo'n glazen wand proberen op te trekken.

Al gauw wordt duidelijk dat Jonathan pedofiel is. Daarom is het lastig en tegelijk aantrekkelijk voor hem dat er nu zo'n jong meisje in zijn omgeving is. Jonathan is vastbesloten om 'beter' te worden en hij doet daarvoor erg zijn best. Heel consciëntieus maakt hij de oefeningen uit het werkboek, in de hoop zichzelf zover te krijgen dat hij geen gevaar meer is voor zijn omgeving.

Steeds meer krijg je als lezer het idee dat Jonathan dat niet gaat redden. Hij doet zijn best, maar dat zal niet genoeg zijn. Er zit ook agressie in hem, die hij niet altijd onder controle kan krijgen. Uiteindelijk ontknoopt het verhaal zich en het zal duidelijk zijn dat ik daar niets over kan vertellen.

Over pedofilie wordt niet veel geschreven. Ongeveer tegelijkertijd met Muidhond verscheen Een honger van Jamal Ouariachi waarin hetzelfde thema centraal staat. Het klassieke voorbeeld is Rico's vleugels van Rascha Peper, waar het gaat om een bejaarde man en een opgeschoten jongen, waarbij je je afvraagt wie nu macht heeft over wie. Het behoort tot de beste boeken van Peper.

Peper koos vooral het perspectief van de pedofiel en minder dat van het slachtoffer. Schilperoord doet dat ook, waarbij ze mooi de balans weet te houden. Ze verontschuldigt niets, maar maakt wel inleefbaar waarmee een pedofiel, of in ieder geval deze pedofiel, worstelt.

Toen ik Muidhond begon te lezen verwachtte ik er veel van: ik had enkele zeer positieve recensies gelezen en een vriend wiens oordeel ik hoog schat, was er ook positief over. Het vervelende was dat ik al over een van de eerste zinnen struikelde: 'Hij (...) wreef met de duim van zijn rechterhand langzaam over het kootje van zijn linker'. Het is een zinnetje dat in het boek verschillende keren terugkomt en ik erger me eraan. Strikt genomen staat er dat Jonathan (want dat is de 'hij') wrijft over het kootje van zijn linkerhand. We snappen wel dat er bedoeld wordt 'het kootje van de duim van zijn linkerhand', maar ook dat klopt niet, aangezien een duim twee kootjes heeft en je dus niet kunt spreken van 'het' kootje.

Het is een kleinigheid, ik weet het, maar het maakte wel dat Muidhond zich na de eerste bladzijde nog maar moest bewijzen. Dat ging eigenlijk best. Het boek van Inge Schilperoord maakt een haast klassieke indruk. Je hebt het idee dat het ook veertig jaar geleden geschreven zou kunnen zijn. Voor mijn gevoel komt het een beetje in de buurt van het werk van Anton Koolhaas, die er ook van hield om in het hoofd van zijn personages te gaan zitten en diens gedachten te volgen. Het boek is vaardig geschreven en al gauw ga je als lezer mee in het verhaal.

Zo'n beetje alles klopt aan Muidhond. De warmte die in het boek hangt is symbolisch voor de broeierigheid die er is tussen Jonathan en zijn buurmeisje; de leegheid van de omgeving, de buurt die op de nominatie staat om afgebroken te worden, de kwijnende vis in zijn afgesloten bak: er zijn gemakkelijk lijnen te trekken naar de situatie van Jonathan.

Verder wordt elke gebeurtenis in het boek zorgvuldig voorbereid, al is het maar in een enkel zinnetje. Je kunt zeggen dat het boek wel heel erg beheerst is geschreven, maar ook dat past weer bij de inhoud: Jonathan moet immers ook erg zijn best doen om zich te beheersen.

Er zijn redenen genoeg om Muidhond te prijzen en ik zal dat ook zeker doen. Aan iedereen die mij ernaar vraagt, zal ik vertellen dat ik dit boek achter elkaar uitgelezen heb, dat het goed in elkaar zit, dat je je kunt verplaatsen in de hoofdpersoon, dat het spannend is, omdat je je afvraagt of Jonathan niet opnieuw in de fout zal gaan.

Maar toch blijft er iets in mij zeuren. Het is misschien helemaal niet terecht, maar ik kan er niet omheen, merk ik. Het heeft te maken met het beheerste. Schilperoord heeft de omgeving van Jonathan zo leeg gemaakt dat ze zich helemaal op hem kon concentreren. Die omgeving is gearrangeerd, zodat die bijna onwerkelijk is.

Ook wat Jonathan overkomt en hoe hij meer en meer geconfronteerd wordt met zijn moeilijke kanten is zorgvuldig gedoseerd. Goed gedaan, zeker, maar het heeft ook iets keurigs. Schilperoord lijkt me een auteur die alles onder controle wil houden. Dat komt bij dit boek goed uit, want zo is de hoofdpersoon ook. Die controledwang zit me tegelijkertijd dwars, al weet ik zelf niet precies waarom.

Muidhond is het boek dat Schilperoord kon schrijven. Had ik liever gehad dat ze niet begonnen was aan een boek dat in haar macht lag, maar dat er net boven lag? Misschien wel. Schilperoord heeft zich geen enkele keer gepermitteerd de kans te lopen om uit te bocht te vliegen. Hoe onveilig het onderwerp ook is, ik krijg toch de indruk dat de schrijfster voor de veilige weg gekozen heeft. Ze wist dat ze niet zou verdwalen, en dat merk je als lezer.

Nogmaals: Muidhond is een goed boek, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Schilperoord beter kan, als ze zichzelf toestaat om te mislukken, als ze ook eens over een sloot probeert te springen waarvan ze niet van tevoren weet of ze dat kan halen. Dat zal af en toe een nat pak opleveren, dat zal misschien een keer een onevenwichtig boek tot gevolg hebben, maar het kan ook boeken opleveren die niet alleen spannend zijn op verhaalniveau, maar ook op schrijfniveau.

Hopelijk hebben de positieve reacties op haar debuut Schilperoord zoveel zelfvertrouwen gegeven, dat ze verder durft te gaan. Ze kan op de manier van Muidhond nog een hele serie goede boeken schrijven, maar ik wil graag meer. Dat is onredelijk, ik weet het, maar ik wil er dan ook graag onredelijkheid voor terug. Naar die onredelijkheid ben ik erg nieuwsgierig.

donderdag 24 december 2015

Een grazende streep in de lucht (Jane Leusink)


Niet minder dan tien afdelingen telt Een grazende streep in de lucht, de nieuwe dichtbundel van Jane Leusink. Sommige afdelingen bestaan uit maar twee gedichten en eentje zelfs uit maar een enkel gedicht, maar dat is dan wel 'Melief', een liefdesgedicht dat over de grenzen van leven en dood heen reikt.

Het is een gedicht om te lezen en te herlezen en elke keer blijf ik weer even hangen bij de zin 'Je ligt maar mee, je ligt maar mee, melief.' We kennen het meezitten en het tegenzitten, maar hier gaat het om het werkelijke liggen, wat we met rust en inactiviteit associëren. Maar onze associatie is te beperkt, laat Leusink zien.

En verderop:
Melief, ik ben opgehouden me langer op die grond van jou te werpen
met in mijn neusgaten aarde aarde, maar laat in mijn blessuretijd
nog vaak een meisjesboodschap achter: melief melief melief.
Ook dat 'aarde aarde' is treffend. Ik moest natuurlijk denken aan 'schoonheid schoonheid' in het beroemde citaat van Lucebert, maar ook aan de twee neusgaten die verstikkend vol zitten met de aarde waarin de geliefde rust. Juist door het te ontkennen ('ik ben opgehouden') wordt het beeld opgeroepen.

'Melief' is een heftig gedicht, dat ik toch met een glimlach kan uitlezen, wat veroorzaakt wordt door het slot. De laatste strofe gaat over de monologue intérieur, waarvan gezegd wordt: 'die is zó nep, vermijd die als de pest daarginds'.

Daarmee is ook meteen iets gezegd over het dichten, dat dus echt iets anders is dan het in jezelf praten. Gedichten zijn gericht op de ander, niet alleen als ze schreeuwen, maar ook als ze mompelen of fluisteren.

Er komt meer rouw voor in Een grazende streep. Bijvoorbeeld in de afdeling 'Rouw op de werkvloer'. De titels hebben iets afstandelijks: 'Factoren die het rouwproces beïnvloeden', 'Meten of het rouwproces normaal verloopt' bijvoorbeeld. Alleen het woord 'rouwproces' al!

De afstand wordt nog benadrukt doordat de hoofdpersoon niet een 'ik' is, maar een 'zij'. Sommige dingen zijn blijkbaar zo groot dat je even afstand moet nemen om ze te kunnen zien. Het tweede gedicht eindigt met:
Ze vindt het hooguit raar nu ook rouw haar verlaat, nee
in de steek laat, het komt toch hard aan, zegt ze
harder nog na veertig seizoenen, hoe is het mogelijk.
Ze walgt van haar kleverige adem,
ze walgt van haar haren zonder vaste strijkrichting
ze trapt op haar herinneringen tot ze loslaten
ze slikt, hoe slikt ze het door?
Is het doel van rouwen over het verlies heen komen? Als het rouwen minder wordt, maakt dat dan ook dat het verlies minder is en mag dat eigenlijk wel? De 'zij' heeft het gevoel dat rouw haar in de steek laat en dat komt hard aan, na tien jaar.

Maar Leusink schrijft niet 'tien jaar', maar 'veertig seizoenen'. Het zijn geen kruisjes op de kalender, het is tien keer een jaar lang door de seizoenen heen gaan, weer de groene blaadjes aan de bomen zien verschijnen of weer de bladeren zien vallen en de takken kaal zien worden.

Over elke regel in dit gedicht is veel te zeggen, bijvoorbeeld over de haren 'zonder vaste strijkrichting'. In zo'n formulering woelt van alles mee. Verwarring, niet alles op orde hebben, maar ook de vraag of er wel over de haren gestreken wordt.

Het achter je laten van herinneringen is bijna gewelddadig en het is ook nauwelijks te doen. Als het al bijna niet door te slikken is, hoe is het dan te verteren?

De cyclus eindigt met een citaat uit Psalm 90:
U vaagt ons weg als slaap
in de morgen, als opschietend gras
dat ontkiemt in de morgen en opschiet
en 's avonds verwelkt en verdort

(in het gras aan je voeten scharrelt een engel)
Gras is een bekend vanitassymbool. In de kerk waar ik als kind met mijn ouders heen ging, werd altijd psalm 103:8 gezongen als er een gemeentelid overleden was: 'Gelijk het gras is ons kortstondig leven'. Maar hier heeft niet het verwelkende en verdorrende gras het laatste woord, maar de scharrelende engel in gras dat ik mij als sappig en groen voorstel.

De laatste afdeling in de bundel heeft als titel 'Gras'. Vooraf gaat een motto: 'Jeder stirbt für sich allein'. van Hans Fallada. Het is een omkering van Romeinen 14 : 7: 'Niemand van ons leeft voor zichzelf, en niemand van ons sterft voor zichzelf.'

De cyclus 'Gras' bestaat uit twee lange, gedichten, die weer in 'hoofdstukjes' zijn verdeeld. Beide gedichten hebben de titel 'Mijn eeuw'. Het eerste gedicht speelt zich af in de negentiende eeuw: 'Mijn eeuw, de negentiende, uitgegroeid tot de eeuw / van de besmettelijke ziekten.'

Ik had dan ook verwacht dat het zou starten in 1826, toen in Groningen een paar duizend mensen gestorven zijn aan wat wel de Groninger ziekte wordt genoemd. Maar het begint in 1856, waar we lezen dat een heel gezin werd weggevaagd.
Waar was het oog van God dat de natte weilanden, de berooide
stoppelvelden wel met najaarsstormen bleef bestoken, maar
de mensen ja geen verstand inblies, het benul voor zichzelf hield.
Dat 'ja' maakt het gedicht ineens Gronings, tenminste voor mijn gevoel. In dit gedicht gaat het niet alleen om de gestorvenen, maar ook om het lijkenhuisje/baarhuisje op de begraafplaats van Zuurdijk. Dat werd uiteindelijk gebouwd. Al had het nog wel wat voeten in de aarde, zou ik geschreven hebben, als het niet zo woordspelerig zou klinken.

Het tweede gedicht speelt zich af in de twintigste eeuw. Het baarhuisje is vervallen en moet gerestaureerd worden, wat tegelijk een 'rouwherstel' zal zijn:
Wij denken aan onze doden opdat zij geen twee keer stervendenken is een benul dat je niet voor jezelf mag houden. Ga dusminstens drie jaar lang de rijen langs, neem eten en drinken mee.Geef het door aan je zonen, je dochters opdat zij hethún zonen, hún dochters en die-
In de cyclus 'Gras' trekt Leusink zich weinig aan van de scheiding tussen poëzie en proza. Het staat natuurlijk deftig als ik zeg dat ze de grenzen van de genres verkent, maar ik vermoed dat ze er domweg geen boodschap aan heeft: je kiest de vorm waarvan je vindt dat die werkt en hoe dat genoemd moet worden, maken anderen maar uit.

In de cyclus 'Sobibor 1943' staat bijvoorbeeld 'Het leek een stralende zomerdag', dat eruitziet als een gedicht, maar 'klinkt' als proza. Ik moest daarbij ook denken aan wat Hellema boven een verhaal zette in de bundel waarmee hij debuteerde: 'Wie hier literatuur van maakt, is een zwijn'. Ook die tekst speelde zich af in een concentratiekamp. Misschien moest het verhaal van Toivi daarom zo prozaïsch (maar dat is het verkeerde woord) verteld worden.

Er is niet alleen veel dood in Een grazende streep in de lucht, maar ook veel leven. Verschillende keren komen er kloppende harten in voor, er worden baby's geboren, er zijn kleinkinderen, vol van pril leven, die aandacht vragen. In het tweede gedicht van 'Gras' komt zo'n kleinkind voor en ook aan het eind van de serie 'Rouw op de werkvloer'.

Dat gedicht begint als volgt:
Op een dag drijft een pluimstaartig kind op zijn schelp
naar je toe. Het staat als een kaars, wil alles geven
alles horen - je hoort het gras als een gek gaan groeien.
 Ja, ja, Botticelli, natuurlijk, maar dat schilderij gaat ook over een geboorte, een begin van leven. Het kind (dat ik voor het gemak als kleinkind heb geïnterpreteerd, omdat het aan is komen drijven en niet naar buiten geperst hoeft te worden) is ook de scharrelende engel die ik al eerder noemde. En weer het gras natuurlijk, dat 'als een gek' groeit en daardoor het tegengestelde is van  vergankelijkheid.

Er is veel over Een grazende streep in de lucht te zeggen, maar er moet voor de koper nog wat te ontdekken overblijven. Er staan ook gedichten in die me te gelegenheidsachtig zijn, zoals 'Liefdesgedicht voor een lege etalage'; die gedichten had ik kunnen missen. Maar een dichter verdient het om op het beste van zijn werk beoordeeld te worden en dat beste is veel in deze bundel.

Tot slot wil ik nog een compleet gedicht citeren. Het wordt 'Herfst'. Herfst is gewoonlijk de tijd van verval en ondergang en dat ligt ook hier wel op de loer. Er staat niet dat de man en de vrouw het water aan de lippen staat, maar die betekenis wordt in de eerste strofe ook opgeroepen en niet voor niets staat er: 'het deert'. Er breken muren en appels vallen uit de boom. Ja, zo gaat het, in het seizoen, in het leven.

Maar het wordt wel gevierd in dit gedicht. Er wordt gezoend, er wordt wijn gedronken, van de bout gegeten en aan het eind is er het nieuwe leven, het kind dat het hele leven nog door moet gaan. Een gedicht om vaak te lezen, zoals zoveel gedichten in deze bundel.
Herfst
Een man en een vrouw staan met water aan hun lippen
in het meer en het deert. Om beurten duwen ze 
elkaar onder terwijl ze zoentjes en zoenen
de hond er een psalm over componeert. Ze zingen
dat we moeten zijn zonder zoveel willen erbij, lala
tot in het kwadraat, daar draait alles om. Dus
zwemmen ze zeven rondjes om het huis.
Als alle muren breken drinken ze een slok rode wijn
eten gretig van de bout die de man heeft bereid
van een lam uit zijn kudde. Een herfst leunt
onhandig tegen voegen en valappels. Dan
schreeuwt het kind uit zijn dorstige verte om melk
uit de borst van zijn moeder. Want het moest
tegen bergen oproeien, de meren vielen
droog en het moest zijn bodem nog vinden.

Foto op de achterflap van de bundel, door Alfred Oosterman.
Zonder toestemming te vragen geratst van de weblog van Jane Leusink 

woensdag 23 december 2015

Jaap Zijlstra (1933 - 2015) overleden

Op dinsdag 22 december overleed Jaap Zijlstra. Hij was 82 jaar oud. Jaap Zijlstra was predikant. Verder schreef hij gedichten en liedteksten en soms ook proza. In 2000 schreef hij het christelijke boekenweekgeschenk, De glazen schelp.

Ik geloof dat het Hans Werkman was, die Zijlstra ooit 'een aardige jongen' noemde en dat was een treffende benaming. Ten eerste was Jaap Zijlstra aardig, vriendelijk. Bovendien had hij, ook toen hij al oud was, iets jongensachtigs. Misschien was het zijn enthousiasme, die hem iets gaf dat hem jonger maakte dan zijn kalenderleeftijd.

We hebben elkaar wel eens de hand gedrukt, Jaap en ik. We hebben wel eens staan kletsen. We herkenden elkaar, maar kenden elkaar niet goed. Natuurlijk had ik wat van zijn gedichten gelezen. En ik kende verhalen over hem.

Zo was Zijlstra een geliefd spreker. Ooit (jaren negentig, schat ik) zou hij preken in een kerk in Ede. Op het allerlaatste moment moest hij zich afmelden, misschien vanwege ziekte. De kerk liep op dat moment al vol, want Zijlstra trok altijd veel publiek. In allerijl werd rondgebeld: wie kon Zijlstra vervangen? Dominee Kiers bleek beschikbaar te zijn en hij had nog wel een preek liggen.

De kerk zat intussen stampvol, toen Kiers met de kerkenraad de kerk betrad. Hij beklom de kansel, zich ervan bewust dat de gemeente teleurgesteld was, en sprak: 'En ziet, het was Lea.'

Zijlstra was dichter en predikant. Hij heeft veel liedteksten voor kerkliederen geschreven. Die vind je bijvoorbeeld hier. Volgens zijn pagina op Wikipedia staan er een kleine twintig van die liedteksten in het nieuwe liedboek. Dat liedboek heb ik niet en eigenlijk weet ik niets van zijn liedteksten af. Maar als er een zo ruime keus gemaakt is uit zijn liederen, zullen ze gewaardeerd worden, vermoed ik.

Zijn poëzie heb ik wel gelezen. Nou ja, ik heb vier dichtbundels in mijn kast staan: Voor de gelukkig vinder (1965), Lichtgeraakt (1986), Achter het rimpelend licht (1986) en Hinkelspel (1995). Van die gedichten kun je in ieder geval zeggen dat ze helder zijn, wat niet zo vreemd is voor een dichter die ook liedteksten schreef.

Veel gedichten vind ik niet goed genoeg. Ik had gedacht dat er in Hinkelspel nog wel wat echt goede gedichten zouden staan, maar het is toch lastig om een gedicht te vinden waar niets op is aan te merken.
Doodtij
Nu hij van mij is weggegaan
die aan mijn lippen heeft gestaan,
een vloed, een overvloed, een zee,
waai ik met deze woorden mee.
Waai over een verlaten strand,
het daglicht enkel zonnebrand,
de nachtwind enkel duisternis,
een roepstem die gebroken is.
Geen adem die mij kent en kust,
geen branding als een lieve lust,
geen hartsgeheim dat mij omgeeft
en als een glansrijk in mij leeft. 
In de bundel Ik heb je zo lief (1991) kwam Zijlstra voor het eerst als dichter uit voor zijn homoseksualiteit. Als dominee had hij dat al eerder gedaan. Het gevolg was wel dat uitgeverij Kok de bundel niet wou uitgeven.

De 'hij' in bovenstaand gedicht, lees ik als een geliefde en ik vind de eerste twee regels erg mooi. Niet alleen wordt het zoenen opgeroepen, maar ook de nood, de vloedgolf die je dreigt te overstromen. De geliefde is weg en zeker in de tweede strofe is er de verlatenheid.

In de laatste strofe wordt die bevestigd; het positieve wordt immers ontkend. Maar zo, dat het wel genoemd wordt (kust, lieve lust, glansrijk) en dus ook opgeroepen. De woordspeling in de laatste regel vind ik zwak en de tweede strofe is me net te gemakkelijk, maar de eerste twee regels zijn goed.

Ik herinner me een gedicht over een lichtmatroos. Het blijkt in Ik heb je zo lief te staan.
Lichtmatroos
M’n schip moet over de horizon gaan,
tij en tegentij keren het niet,
beloof dat je hoog op een duin gaat staan
en naar me zwaait zolang je me ziet.
Stuur woorden als vogels achter me aan,
nee, geen schreeuwvogels van verdriet,
als m’n bootje over de kim zal gaan,
zing voor me, zing, het hoogste lied.
En dat, lieve Sander, heb ik gedaan;
toen je scheepje over de einder ging,
ben ik hoog op een duin gaan staan
en God hoe kan het, ik zing, ik zing.
Ook bij herlezing blijf ik het een ontroerend gedicht vinden. Op Tzum wordt het gedicht 'Navigatie' geciteerd. Ook dat kan nog wel mee, al is de laatste strofe me net te slap.

Die helderheid, die toegankelijkheid, zorgden ervoor dat de poëzie van Zijlstra geschikt was voor een groot publiek. Dagelijks publiceerde hij om één minuut over twaalf een gedicht op Facebook. Niet al die gedichten waren goed, gaf hij in een interview toe, maar dat waren de gedichten in de bundels ook al niet. In ieder geval heeft hij er veel mensen plezier mee gedaan, waarbij 'plezier' waarschijnlijk niet het juiste woord is, al schreef Zijlstra ook wel luchtige gedichten.

De novelle De glazen schelp (2000) heb ik indertijd gelezen. In mijn herinnering was het boekje 'aardig', maar niet meer dan dat. Meer dan dat zeer globale oordeel is mij van het boekje niet bijgebleven. Rond die tijd werd er op de website Chroom een interview met Zijlstra geplaatst, dat nog steeds het lezen waard is.






 In een interview vertelde Zijlstra dat hem vaak liedteksten en gedichten werden toegestuurd. Meestal was dat troep en moest hij de dichters het advies geven om te stoppen met schrijven. 'Als ze nu maar eens ophielden met 'hart' op 'smart' te laten rijmen,' zei hij. Maar in de vierde strofe van het eerste lied (filmpje hierboven) gebruikt Zijlstra de rijmwoorden zelf wel.

Binnen de kerk zal Zijlstra zeker als liedtekstdichter nog een tijd bekend blijven. Van zijn poëzie zal weinig de tand des tijds doorstaan, vrees ik. Maar ik denk dat veel mensen zich de mens Jaap Zijlstra zullen blijven herinneren, die aardige, lieve man. Dat is belangrijker.


De klop op de deur (Ina Boudier-Bakker)


Het kost me weinig moeite om een reeks boeken te noemen die ik nooit heb gelezen, hoewel ik vind dat ik ze eigenlijk wel gelezen had moeten hebben. Er zijn zelfs auteurs van wie ik lang niet één enkel boek heb gelezen. Zo las ik pas drie jaar geleden voor het eerst iets van Tjalie Robinson.

Ina Boudier-Bakker is ook een auteur die ik altijd aan mij voorbij heb laten gaan. Op de middelbare school vertelde mijn docent Nederlands dat De straat een aardig boekje was, maar ik zette het niet op mijn lijst. Waarom dat zo is, kan ik niet meer nagaan. Deed haar getrouwdevrouwennaam mij denken aan streekromanschrijfsters (Annie Oosterbroek-Dutschun, Henny Thijssing-Boer, J. Visser-Roosendaal) die ik immers ook niet las?

Toch heb ik ooit voor een paar euro de roman De klop op de deur (1930) gekocht. Ik nam hem dit jaar zelfs mee op vakantie, maar het lezen schoot niet echt op. Het is een dik boek: ik heb de twintigste druk, die 776 pagina's telt; de eerste druk had er 1015 en er is weinig dat het verhaal voortstuwt.

Het boek beschrijft een lange periode: van 1858 tot 1921. Centraal staat Annètje Goldeweijn, die in het begin van het boek nog maar een meisje is. Aan het eind is ze oud en overlijdt ze. Als decor van haar leven (en dat van haar man Frederik Craets) zien we de grote gebeurtenissen in de wereld, de oorlogen, ontwikkelingen op technisch gebied, de veranderende positie van vrouwen en arbeiders.

De titel verwijst naar de tijd, die op de deur klopt. Of, zoals Boudier-Bakker zegt: 'aan de deur van hun zielen was de klop van de tijd.' Als je de ouders van Annètje meerekent, omvat de roman vier generaties. De volgende generaties staan anders in het leven dan hun (groot-)ouders; daar hebben de ouderen maar weinig begrip voor.

Dat de roman de lezer terugvoert naar een tijdperk en dat breed schetst, vond ik wel aardig. Je wordt als lezer geplaatst in een tijd waarin het Paleis voor Volksvlijt en later het Concertgebouw in gebruik worden genomen; waarin Multatuli, Jacob van Lennep en J.J. Cremer actuele auteurs zijn, naar wier voordrachten je kunt gaan luisteren; waarin er een levendige toneelcultuur is; maar waarin ook de dreiging van oorlog en ziekte is.

De Eerste Wereldoorlog blijft wat op de achtergrond, maar de manier waarop Boudier-Bakker de vluchtelingenstroom beschrijft, maakt het je gemakkelijk om je die voor te stellen.
Zes dagen lang van de zevende October af, gaan treinen opgepropt met vluchtelingen naar Roozendaal. Maar in de bossen van Brabant om Bergen op Zoom kamperen de duizenden; en op de weg tussen Putte en Bergen daar stáát thans een ononderbroken stroom van mensen, voertuigen, vee, kruiwagens, handkarren, kinderwagens, die niet meer voor- noch achteruit kunnen. In Zeeland deint de stroom de wegen langs, de dorpen door, de welvarende gelukkige, waarnaar angstige wanhopige ogen staren als naar het verloren paradijs. Zij deinen voort, zij worden gestuwd, zij stuiten bij Walsoorde en Terneuzen op de brede blauwe Schelde. Boten varen overvol heen en weer - naar geen vrachtloon wordt gevraagd. Honderden schepen, stoomboten, Rijnaken en Belgische spitsen beginnen de vluchtelingen af te voeren naar het noorden. En eindelijk thans ook gaan de treinen, waaruit bleke afgetobde gezichten staren voor de raampjes... Het Hollandse veilige land in.
Er zijn, zoals steeds, best kanttekeningen bij de stijl te maken. De schrijfster zet sommige zinnen nogal vet aan ('angstige wanhopige ogen') of vervalt in clichés ('de brede blauwe Schelde').

Boudier-Bakker zet bij de personages steeds in op de psychologische tekening. Daarbij maakt ze wel zo'n beetje alles expliciet, zodat de lezer zelf niet zoveel meer hoeft te doen. Dat past wellicht bij de tijd waarin het geschreven is. Maar meeleven met de personages wordt zo wel gemakkelijk.
Advertentie in De Graafschapbode van 19 september 1930

Sommige scènes zijn wel goed. Jeroen Dera noemt in De leeslijst de sterfscène van Annettes dochter Jetje, die me inderdaad bij zal blijven. Maar de laatste uren van Frederik Craets mogen er ook zijn. Personages mooi dood laten gaan, dat kon Boudier-Bakker wel.

Ook sommige monologen of dialogen werken nog steeds:
'Van Loo,' zei Jenny weer, 'verveelt me nooit. Maar ach,' ze liet zich languit vallen, 'per slot is van Loo óók maar een man. Ik bedoel ze waarderen een vrouw in 't huwelijk precies zover als ze er nut en genoegen van trekken. Op dezelfde manier als een boer zijn fijn gebeeldhouwde kast waardeert: goed om een spijker in te te slaan en er alle dagen zijn vuile oude pet aan op te hangen. Zo'n kast wil hij ook niet kwijt als hij hem jaren gehad heeft - hij is er op gesteld als gebruiksvoorwerp...'
 Maar als geheel heeft het boek me te weinig vaart, gebeurt er te weinig. De grote gebeurtenissen blijven decor en hebben gemiddeld genomen weinig invloed op de personages. De vele perspectiefwisselingen doen ouderwets aan (maar het is oneerlijk om een boek uit een andere tijd ouderwetsheid te verwijten).

Indertijd is het boek razend populair geweest. Toen in 1930 De klop op de deur verscheen, was Boudier-Bakker al een populair schrijfster. In april van dat jaar waren de tiende druk van Armoede (1909) en de negende van Het spiegeltje (1917) te koop en men verwachtte dan ook dat de nieuwe roman een succes zou worden. In het Algemeen Handelsblad, De Telegraaf en Het volk van 22 oktober 1930 werd aangekondigd dat de Bijenkorf ter gelegenheid van de verschijning een expositie had ingericht.

Op die expositie waren portretten van Boudier-Bakker te zien, vertalingen, brieven, drukproeven en manuscripten. De tentoonstelling werd goed bezocht en er verschenen zelfs verslagen van in de kranten. Een passage daaruit:
Het Vaderland, 12 november 1930

De klop op de deur wordt een succes. Het boek verkoopt als een tierelier: acht drukken in tien maanden; de vierde en de vijfde druk verschijnen tegelijkertijd. Verder zijn er in de kranten overal aankondigingen te vinden van mensen die lezingen houden over het boek. Bijvoorbeeld P.H. Ritter jr., die dat jaar al een bibliografie van het werk van Boudier-Bakker had gepubliceerd en die ook snel met een biografie kwam: De schrijfster weerspiegeld (1931). Als hij in De Bijenkorf een lezing houdt, ligt er voor elke luisteraar een exemplaar van de biografie op de stoel. Een mooie geste van hete warenhuis. Boudier-Bakker hield zelf ook lezingen en ze mocht ook voor de radio vertellen over haar boek.

Er verschijnen veel recensies, die ik overigens niet allemaal gelezen heb. In verschillende recensies wordt er een vergelijking gemaakt met De opstandigen van Jo van Ammers-Küller. Vaak valt die vergelijking in het voordeel uit van Boudier-Bakker.

Prof. P. Geyl, die behoorlijk kritisch is, schrijft in het blad Leiding over De klop op de deur. Een groot deel van dat stuk wordt overgenomen in Het vaderland van 28 maart 1931. Ook hierin wordt Boudier-Bakker vergeleken met andere schrijvers.
Over het algemeen is het Nederlandsche volk tevreden met de romanschrijvers en schrijfsters, die het heeft. De Jong, Jo van Ammers-Küller en Ina Boudier-Bakker. Van deze drie is de laatste wel de artistiekste. Dit wordt ook door prof. Geyl erkend: menig détail noemt hij pakkend, maar zijn bezwaren gaan tegen den geest van het heele boek. Deze bezwaren zullen ongetwijfeld door velen gedeeld worden.
Geyl verwijt Boudier-Bakker dat ze wel aandacht heeft voor het nieuwe, maar niet voor wat daaraan vooraf is gegaan. Verder vindt hij dat er te weinig politiek voorkomt in het boek. En een echte cultuurhistorische roman is het ook niet geworden.
Waarom onder de vluchtelingen niet een paar Vlaamsche activisten doen loopen, die zouden kunnen vertellen van wat voor de Nederlandsche cultuur in België de “vermorzeling” van Duitschland beteekend had? Maar zoo zou men het heele boek door aan het omwerken en aanvullen moeten gaan, vóór het ook maar zou kunnen beginnen op een waarachtig levenden Nederlandschen cultuurhistorischen roman te lijken. Mevrouw Boudier-Bakker heeft haar personen in rechtstreeksche aanraking gebracht met de letterkunde, met de vrouwenbeweging, met een echter steeds theoretisch blijvend socialisme. Maar daarbij blijft het, en voor haar veelomvattende bedoeling is dat niet genoeg. Waarom heeft niet een van haar Craetsen politieke ambities genoeg gehad om den lezer in plaats van naar Parijs eens naar Den Haag te brengen?
Ook de katholieken en de protestanten komen te weinig in haar boek voor. Ze heeft wel aandacht voor het socialisme, maar 'de opkomst van Kuyper en Schaepman zou den groei van de S.D.A.P. pas in zijn juiste proporties hebben kunnen doen zien.'

Verder heeft Boudier-Bakker wel oog voor wat er Europees gaande is, maar te weinig voor Nederland.
Het nieuwe ziet zij als een afstraling van de groote denkbeelden die elders gedacht worden, en de luie, late Nederlanders behoeven zich in dat licht maar te koesteren. Maar zoo is het in werkelijkheid niet. De werkelijkheid is, dat een groep beminnelijke dilettanten zooals mevrouw Boudier-Bakker ons voor oogen voert, buiten het actieve Nederlandsche geestesleven staat. Ik beweer natuurlijk geenszins, dat het Nederlandsche geestesleven een afgesloten perk is. Het is één met het Europeesche, met het wereldleven. Maar het heeft zijn eigen vormen en in een boek dat een klop op de deur van het Nederlandsche volk wil verbeelden, had vooral wat binnen die vormen omhoogworstelt, wat er een rechtstreekschen strijd mee aanbindt om ze ten slotte tot vernieuwing te dwingen, nagespeurd en vereeuwigd moeten zijn. 
Nog scherper in zijn kritiek is A.M. de Jong in Het volk van 15 mei 1931. De Jong begint met te zeggen hoe lastig het is om het soort roman te schrijven dat Boudier-Bakker bedoeld heeft om dan al snel te concluderen:
En laat ik het maar dadelik zeggen: Ina Boudier-Bakker heeft zich van deze zware en moeilijke taak op een waarlik lamentabele wijze gekweten.
Dat Boudier-Bakker knap de psyche van een personage kan beschrijven, geeft hij wel toe, maar dat had ze al gedaan in Armoede en Het spiegeltje.
En het was volstrekt niet nodig dit ten overvloede nóg eens te gaan bewijzen door het voortbrengen van een duizend bladzijden zware roman, waarin zij zichzelf tot in het oneindige herhaalt in het uitbeelden van al maar weer nieuwe burgerlike zielenood en zielezaligheid, hecht of losser worden van gezinsbanden, meer of minder ingewikkelde liefdesverhoudingingen en de rustige of wel dramatiese ontknoping derzelven. 
 In de aanduiding 'burgerlik' wordt al duidelijk dat De Jong liever andere personages had gewild. Hij gaat nog even door over allerlei historische zaken die Boudier-Bakker vergeten, verwaarloosd, verkeerd geïnterpreteerd, oppervlakkig beschouwd of volstrekt niet begrepen heeft.
De ontwikkeling der socialistiese arbeidersbeweging, speciaal in Nederland en nog meer in ’t bizonder in Amsterdam – wat is er in dit onevenredig omvangrijke boek van terechtgekomen?
Te weinig, vindt DeJong. Hij vindt dat figuren als Domela Nieuwenhuys en Troelstra 'nauweliks schaduwachtig' worden aangeduid. Voor veel ontwikkelingen wat betreft de emancipatie van de arbeiders heeft de schrijfster geen aandacht gehad. 
Evenmin trouwens voor de groepering en actie der kerkelike partijen en de geweldige invloed, die de steeds sterker politike bewustheid in alle lagen onzer bevolking op het
ganse leven had. 
Er blijft weinig over van De klop op de deur:
De klagelike mislukking van deze historiese onderdelen der familiegeschiedenis der Craetsen zou misschien minder pijnlik trefffen, wanneer de romans als kunstwerk, als prozawerk geweldige kwaliteiten vertoonde. Ik heb ze tot mijn spijt niet kunnen ontdekken. Zeker, er zijn gevoelige, aandoenlike momenten, knappe psychologiese gedeelten en het is niet te ontkennen, dat vele der figuren een sterk eigen leven en aangezicht hebben. Maar bij dieper en aandachtiger beschouwen bevindt men, dat ook op dit gebied Ina Boudier – Bakker maar zelden dieper doordringt dan tot de lagen, die nog voor de middelmatige mensenkenner dadelik zijn te zien. 
De Jong komt nog eens terug op de personages. Dat ze zo fatsoenlijk zijn en dat er niemand te vinden is met een slecht of minderwaardig karakter. Is de roman dan misschien nog als kunstwerk te waarderen?
Ach!..... Schrijven kan Ina Boudier-Bakker immers helemaal niet! Haar taalgevoel staat op een zeer lage trap van ontwikkeling en haar geweten tegenover vraagstukken van stijl en taal is nòg ruimer dan haar histories verantwoordelikheidsbesef. Zij begaat in volkomen gemoedsrust de ergste blunders tegen taal en stijl en merkt de meest barbaarse corruptheden in haar slordig en harkerig proza zelfs bij de correctie van herdrukken niet op. 
Daar raast hij nog even over door, om dan te besluiten met:
En dit is dan het boek van het jaar! Het boek, waarover moord en brand geschreeuwd wordt en waarvan ons verzocht wordt aan te nemen dat het een kunstwerk van de allereerste rang is…. Reklame en kritiek kunnen zéér suggestief werken. Maar ik kijk graag uit mijn eigen ogen, en geen reputatie is eerbiedwaardig genoeg om door haar suggestie een mislukt en knoeierig boek tot een belangwekkend en belangrijk kunstwerk te bombarderen! 
Later komt Menno ter Braak terug op deze recensie. In 1935 schrijft hij in Het vaderland een artikel naar aanleiding van de zestigste verjaardag van Boudier-Bakker. Hij schrijft daar mild over haar. Armoede noemt hij haar meest kenmerkende boek en De straat het beste.
‘Het Spiegeltje’ en ook de beroemde ‘Klop op de Deur’ genieten misschien meer bekendheid dan ‘De Straat’, maar daarmee is nog geen qualiteitsoordeel uitgesproken.
En wat De Jongs kritiek betreft:
A.M. de Jong heeft haar verweten, dat zij de “proletarische ziel” niet kende. Maar wij moeten vragen, wat hij dan met die “proletarische ziel” bedoelde, wanneer wij, telkens opnieuw, in hare werken volkstypen vinden uitgebeeld, zóó dat het schrijnend leed van de economische bekommernis ons duidelijker wordt dan door tientallen sociaal-democratische brochures het geval kan zijn.
Menno ter Braak zal trouwens nog op een heel andere manier over Boudier-Bakker schrijven, naar aanleiding van haar roman over Jacoba van Beijeren, Vrouw Jacob, die ook in 1935 verschijnt. Eerst schrijft Ter Braak nog dat Boudier-Bakker zich  'op de grenzen van het plagiaat' had begeven. De schrijfster reageerde heftig en onbesuisd:
En nu heb ik zoowaar ‘bijna’ plagiaat gepleegd? Op de grenzen? Ja, ziet u eens meneer Menno Ter Braak - iets is plagiaat of geen plagiaat. Praten van ‘op de grenzen’, dat is het tenslotte terugschrikken voor een u welbewuste niet steekhoudende beschuldiging; en tegelijk het toegeven aan den lust een bom te gooien naar een boek, dat wordt gelezen en verkocht - grootste misdaad in uw wereld. Alleen onverkochte, ongelezen boeken zijn vlekkelooze kunstwerken.
Daarna kwam Ter Braak voluit met zijn plagiaatbeschuldiging, die hij ook nog eens uitstekend wist te onderbouwen. Vakkundig werd Boudier-Bakker afgeserveerd. Een artikel over de kwestie vindt u hier.

Er waren heel wat kritische recensenten. J.C. Bloem bijvoorbeeld in De Gids (genoemd in Het vaderland van 27 augustus 1931)  en Emmy van Lokhorst in De huishouding van 1 januari 1931.  Positieve recensies waren er ook. Ellen Russe bijvoorbeeld, in De Tijd van 21 december 1930 en C. Tazelaar in Stemmen des tijds, het eerste nummer van 1931:
Want dan zien we het, zooals ik in 't begin van dit artikel zei, als een even zuivere, als overtuigende aanwijzing van de belangrijke plaats, die Mevr. Ina BoudierBakker inneemt onder de prozateurs der latere jaren. In „De Klop op de Deur" objectiveert zich de Schrijfster in heel haar denken en in haar gansche kunstenaarsontwikkeling, die immers van romantiek over realisme naar psychologische ontleding zich bewoog en die uit de snelle ren veelvuldige evoluties van de laatste halve eeuw een sterke, wel gefundeerde en vastomlijnde levensovertuiging zich heeft gevormd. En in dit laatste zie ik dan het geheim van den grooten opgang, dien deze roman, ondanks zijn vooral niet moderne breedvoerigheid en omvangrijkheid, maakt. Aan niets heeft de mensch van dezen tijd zoozeer behoefte dan aan vastheid, aan een positieve resultante uit alles wat zich opdoet en vervliet, aan eerlijk zeggen en onomwonden oordeelen. En wie hem de waarde van traditie en bestaande vormen weet te doen zien, dwingt zijn respect af, omdat hij, diep in zijn hart, dat begeert.
In Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië (21 februari 1931) is positief met kwalificaties als 'een aangrijpend boek, dat ver uitrijst boven hetgeen dagelijks op de huidige markt der Nederlandsche literatuur wordt aangeboden' en 'als psychologische roman uitmuntend geslaagd'. Nieuw vindt de recensent het niet en hij mist een schets van het godsdienstig leven.

Dat laatste is een verwijt dat meer recensenten maken. Tazelaar merkte op dat 'het religieuze element' zeker niet ontbreekt, 'maar het heeft niet de kracht die overigens het zoo massieve boek kenmerkt.'


Intussen bleef het boek goed verkopen. Eind 1931 werd er een toneelstuk van gemaakt, met in de hoofdrollen Charlotte Köhler en Cees Laseur.

In verschillende kranten werd op 16 juli 1931 uitgepakt met 'Amerikaansche cijfers', die aantoonden welke records De klop op de deur had gebroken. Er moest constant gedrukt worden, 'soms met drie, maar ook wel eens met zeven persen.'

Ook in het buitenland wordt Boudier-Bakker gewaardeerd, om haar eerdere boeken. In het Algemeen Handelsblad van 4 september 1931 meldt 'Onze Scandinaafsche correspondent' dat de schrijfster in Denemarken 'de Hollandsche Selma Lagerlöf' wordt genoemd.

In Het Vaderland van 13 december 1930 heeft H.B. kritiek op de schrijvers die de laatste jaren de Nobelprijs hebben gekregen. In Nederland waren er betere kandidaten. Daarbij noemt hij Frederik van Eeden van Ina Boudier-Bakker.

In De Tijd van 3 februari 1931 wordt vermeld dat in het Critisch Bulletin van die maand Anthonie Donker heeft laten weten dat hij het oneens is met degenen die menen dat de kwaliteit van de Nederlandse literatuur minder wordt. Hij vergelijkt boeken uit 1900, 1910, 1920 en 1930. 'Gemiddeld verschijnen hier ieder jaar een kleine vijf zeer goede boeken. Het klagen over de armoede in sommige genres, dat onze literatuur er slecht [zou] voorstaan of slechter dan vroeger, is niet vol te houden. En wat zijn dan de toppers van 1930?
1930 is het jaar van Ter Braaks “Carnaval der Burgers”, Slauerhoff’s “Serenade” en “Schuim en Asch”, Van Schendels “Fregatschip”, van der Leeuws “Kleine Rudolf”, “De Klop op de Deur”van Ina Boudier Bakker en de beste (en vele) verzen van Marsman. 
De klop op de deur is nog lang populair gebleven. In het seizoen 1970 - 1971 was het zelfs als televisieserie te zien. Zou nu iemand het nog lezen? Het heeft van mij aardig wat doorzettingsvermogen gevergd, maar misschien zijn er ook nu nog wel lezers die erom moeten huilen of die het boek dikwijls dichtslaan en de kamer uit gaan (Soerabajasch Handelsblad, 12 september 1931), al kan ik mij dat niet zo goed voorstellen.

Misschien moet ik afgaan op het oordeel van Menno ter Braak afgaan en het minder dikke De straat eens gaan lezen. Maar dat kan later wel eens.

woensdag 9 december 2015

Styx (Peter Pontiac)


Op 20 januari overleed Peter Pontiac, een reus in striptekenaarsland. Hij leed aan hepatitis C en die ziekte heeft hem uiteindelijk de das om gedaan. Pontiac werd 63 jaar oud. Hij liet een prachtig, persoonlijk oeuvre na. Hier schreef ik kort over het verzamelboek Rhythm, nadat ik dat uitgebreider had gedaan in het Nederlands Dagblad. Dat artikel is helaas voor een groot deel achter het betaalslot verdwenen. Eerder schreef ik over een van de beste boeken van Pontiac: Kraut, waarin hij zijn verdwenen vader probeerde te naderen.

De tijd voor zijn overlijden werkte Peter Pontiac aan een boek over de dood, met een lange titel op het voorplat: Styx of: de zesplankenkoorts, waarin in 14 acten De Dood van Uw en Mijn Vlees bezongen wordt door Peter Pontiac. Hij heeft het boek niet kunnen voltooien.

In Styx vertelt Pontiac zijn persoonlijke tocht naar de Styx: zijn plan om een boek over de dood te maken, zijn ziekteverschijnselen, de doden in zijn leven. Als structuur koos hij de kruiswegstaties, waarbij niet Jezus, maar de dood de hoofdrol speelt. De eerste statie is 'De dood  wordt gehaat', de laatste 'De haat wordt gedood'. Binnen de staties is er nog een spiegeling: 'De dood treedt in' en 'De dood treedt uit.' De vignetten voor de staties heeft Pontiac nog kunnen tekenen, al heeft hij ze niet meer allemaal kunnen inkten. Het 'verhaal' voltooide hij slechts tot ongeveer de helft.

Ik heb de neiging om Styx 'indrukwekkend' te noemen, maar ik vraag me af of ik er wel over kan oordelen. Ik weet immers dat Pontiac het verhaal heeft geschreven en getekend toen de dood al in zijn nek ademde. Hetzelfde probleem had ik bij bijvoorbeeld Schaduwkind van P.F. Thomése. De autobiografie zit zo dicht op het boek, dat je er niets vervelends over wilt zeggen, omdat je dan meteen iemands leven raakt. Werk en leven zijn niet goed te scheiden.

Natuurlijk maak ik me wijs dat ik Styx ook een goed boek gevonden zou hebben als Pontiac genezen zou zijn en nog fit achter zijn werktafel zou zitten en ik denk dat dat ook zo is, maar controleren kan ik het niet.

Eerlijkheid, compromisloosheid, lijkt me een kenmerk van alle kunst. Die eerlijkheid blijkt uit Styx net zozeer als uit bijvoorbeeld Kraut. Natuurlijk heeft Pontiac een kunstzinnige vorm gekozen, maar daardoorheen merk je de inzet waarmee het verhaal getekend is. Het lijkt me dat je je daar als lezer niet aan kunt onttrekken.

Naast het onaffe verhaal bevat Styx een 'Intermezzo om wat uit te leggen' van Pontiacs broer Joost Pollmann, 'De dood als vriend', een mooi, persoonlijk verhaal. Daarna volgt er nog een compilatie van mails die Pontiac schreef gedurende zijn ziekte aan mensen in zijn omgeving. Ook dit deel bevat verschillende tekeningen. Het is een beetje raar om dat deel 'mooi' te noemen, maar dat is het wel.


Dat Peter Pontiac niet alleen kon tekenen, maar ook kon schrijven, wisten we al, maar hij bevestigt het nadrukkelijk. Het is mooi om te zien hoe hij beschrijft dat hij vat krijgt op het boek. Het duurt een tijdje voor hij de toon vindt, voor hij de vorm voor zich ziet. Op 23 juli 2013 schrijft hij: 'ik begin de trekken van het gezicht van dit boek te onderscheiden'.

Soms heeft hij domweg de energie niet om aan het boek te werken en zit de ziekte hem te veel in de weg. Soms ook leidt het boek hem af van de ziekte. In de tijd had hij last had van vreselijke jeuk, kon hij de jeuk tijdens het werk toch vergeten. Er zijn momenten dat hij zeker weet dat hij op de goede weg is, maar ook momenten van twijfel. Zo schrijft hij:
Waar ik dan direct in een diepe slaap val zodat ik me niet een mislukte catwiezel, een impotente charlatan met een knoeierig boekie en een onverschillig doortikkende tijdbom onder de leden, hoef te voelen. 
Vorm is maar alles, dat merk je ook in het dagboekachtige mailgedeelte van Styx. Pontiac heeft zijn eigen toon, zijn stijl waarin een zekere luchtigheid zit. Maar misschien is luchtigheid de enige manier om een zo zwaar onderwerp, ook in mails, hanteerbaar te houden. Die luchtigheid voert niet weg van de werkelijkheid. Hoe zwaar sommige perioden zijn, wordt echt wel duidelijk, ook als Pontiac montere zinnetjes gebruikt in verslagen waarin hij weinig opwekkends heeft te melden.

Zijn lot lijkt hij te accepteren zonder opstandigheid en zonder geklaag. Het is rot genoeg, maar het kan gebeuren. Je hebt het in het leven nu eenmaal niet voor het uitkiezen. Zoiets. Hij grasduint wat in het alternatieve circuit en als je het leest krijg je er ook nog begrip voor. Ook daarbij behoudt hij overigens zijn relativeringsvermogen, alsof hij zichzelf van een afstandje bekijkt en wat hij ziet voor ons uittekent in woorden.

Ik kan en wil er niets aan doen: ik vind Styx een indrukwekkend boek. Goed geschreven, goed getekend, maar vooral een boek waarin de hoofdpersoon dichtbij komt en daarbij komt ook de dood dichtbij. Niet voor niets staat er op de voorkant 'de dood van Uw & Mijn Vlees'. Wie Styx leest, ontkomt niet aan het besef van eigen sterfelijkheid.

Titel: Styx of: de zesplankenkoorts
Tekst en tekeningen: Peter Pontiac
met een Intermezzo van Joost Pollmann
Uitgever: Podium
hardcover, 160 blz.; € 29,50



maandag 7 december 2015

Arman & Ilva, Het bevroren verleden (Lo Hartog van Banda, Thé Tjong Khing)



Sommige dingen zijn er voor mijn gevoel altijd al geweest. Je kunt je dan niet meer voorstellen of herinneren dat het er niet is of was. Zo vergaat het mij bij de strip Arman & Ilva van Lo Hartog van Banda (scenario) en Thé Tjong Khing (tekeningen). Uitgeverij Sherpa is bezig met een mooie heruitgave en al bladerend herkende ik de manier van tekenen en het verhaal. Maar wanneer heb ik 'Het bevroren verleden' dan gelezen? Dat weet ik dan weer niet.

Thé Tjong Khing ken ik in ieder geval als illustrator van kinderboeken, ook alweer van jaren geleden, toen ik nog veel vaker kinder- en jeugdboeken las. Maar Khing (geboren in 1933) gaat ook al een hele tijd mee.

Arman & Ilva is een science-fictionstrip. Dat heeft niet speciaal mijn belangstelling, maar ik ga een dergelijke strip zeker niet uit de weg. Op het eerste plaatje stappen de hoofdpersonen uit hun ruimtevaartuig, dat op de aarde staat als een slak. Ilva drukt op een soort afstandsbediening, waarna een opblaasbare woning zich ontvouwt.


Je merkt meteen dat je te maken hebt met een strip uit het verleden: het snoertje aan de afstandsbediening, de antenne die nodig is. Toch staat dat het lezen niet in de weg. Blijkbaar heeft het verhaal iets wat uitstijgt boven de tijdgebondenheid.

Als Arman water haalt, ziet Ilva voor een raam van het huis een vrouw. De vrouw heeft hulp nodig en maakt een verwarde indruk. Dat geeft het verhaal gang. Je wilt weten waar de vrouw vandaan komt en waarom ze hulp nodig heeft. Arman & Ilva gaan op onderzoek uit en je merkt al gauw dat ze gevaar lopen. Een reden te meer om in het verhaal te kruipen en mee te gaan met de gebeurtenissen.

Het scenario is van Lo Hartog van Banda, die eigenlijk geen introductie behoeft. Als kind heb ik verschillende strips van zijn hand gelezen, zoals Baron van Tast (die ik altijd heel grappig vond), en Arad en Maya. Die laatste strip is een beetje te vergelijken met Arman & Ilva. Ook een duo, man en vrouw, ook in een wereld van ruimteschepen. Maar Arad en Maya is luchtiger. Wel spannend soms, maar minder dreigend. Nooit heb je het gevoel dat het werkelijk mis kan gaan.

Het verhaal gaat je bij Arman & Ilva dus dichter op de huid zitten. Misschien komt dat ook doordat Khing realistischer tekent dan Jan Steeman

Thé Tjong Khing is een geweldig tekenaar. Deze strip is in zwart-wit. Mijn kinderen vinden dat een bezwaar, maar ik heb vroeger altijd met plezier strips als Kraaienhove en Professor Breinbreier gelezen, om nog maar te zwijgen over westerns als Kid Colt en Rawhide Kid. Khing heeft een vrij 'open' manier van tekenen. Weinig arceringen, geen grote schaduwvlakken. Natuurlijk let hij wel op de afwisseling van licht en donker. Daarom loopt er ook een man rond in een gestreept kostuum en een vrouw in een zwarte jurk. En de scènes die bij nacht spelen, zijn natuurlijk donker.


Dat is allemaal functioneel. Zwarte vlakken en donkere scènes kunnen gebruikt worden om het dramatische extra aan te zetten. Dat soort effectbejag heeft Khing niet nodig. In die zin is hij sober. Ook sober zijn de decors. Khing legt graag de nadruk op de personen. Als hij wat meer inzoomt op de gezichten, valt de achtergrond vaak weg.


Lijnen zijn bij Khing altijd soepel en de personen bewegen zich altijd natuurlijk. Kijk maar eens naar het overhemd dat Arman al lopend dichtknoopt, waaraan de haast is te zien waarmee hij op zoek gaat naar Ilva. Gokje: Khing is geen roker. De manier waarop een van de personages (ook op de voorkant van het album) een sigaret vasthoudt, klopt wel, maar is niet 'gevoeld'. Maar bij de meeste plaatjes denk ik: Lekker getekend.

Dat Khing kritisch is op zijn tekeningen is, blijkt ook bij deze heruitgave. Enkele tekeningen heeft hij aangepast, omdat hij er niet meer tevreden over was. Dat schrijft Mat Schifferstein in het dossier dat na het stripverhaal is opgenomen. We kunnen daarin de oude en de nieuwe plaatjes naast elkaar zien.

Dat dossier is gebaseerd op een gesprek met Thé Tjong Khing en er staan leuke wetenswaardigheden in. Twee personages zijn bijvoorbeeld gemodelleerd naar mensen die we kennen uit de film: Jim Backus en Sharon Tate.

Helemaal achter in het boek is nog een dossier opgenomen: 'Een jeugd in de tropen', geschreven door Rudy Vrooman, ook weer op basis van een gesprek met de oude meester. Het dossier geeft een autobiografische schets van Thé Tjong Khing, met daarbij een schat aan foto's. Vertederend is een foto van de jonge Khing in een konijnenpak. Hij speelt mee in het toneelstuk Sneeuwwitje.

Uitgeverij Sherpa staat bekend om het heruitgeven van klassiekers. Denk maar aan de mooie Roodbaardserie. Blijkbaar heeft Arman & Ilva intussen ook die status en dat is mooi. Voor de oudere generatie is het als de ontmoeting met een oude kennis en de jongere generatie kan nu eindelijk kennismaken met een strip die anders minder gemakkelijk te vinden zou zijn.



Titel: Arman & Ilva, Het bevroren verleden
Scenario: Lo Hartog van Banda
Tekeningen: Thé Tjong Khing
Uitgever: Sherpa,
Haarlem, 2015; hardcover, 80 blz. € 24,95

zaterdag 5 december 2015

Kerk en staat


Als een politicus in het debat argumenten ontleent aan zijn geloof, zal het niet lang duren of iemand verwijt hem de scheiding van kerk en staat niet te respecteren. Meestal is dat bedoeld om de politicus de mond te snoeren. Zo'n verwijt is echter meestal niet terecht. 

Dat wij in Nederland de scheiding van kerk en staat kennen, houdt in dat de staat zich niet mag bemoeien met wat er in de kerk gebeurt en dat de kerk (als instituut) zich niet mag bemoeien met het besturen van het land, de provincie of de gemeente.

We kennen ook nog de vrijheid van godsdienst: ons mag niet voorgeschreven worden dat we moeten geloven en wat we moeten geloven. Daarbij moet iedereen, gelovig of ongelovig, zich aan de wet houden. Je mag bijvoorbeeld niet een rechtshandigenkerk oprichten die oproept om alle linkshandigen te doden. 

Dat lijkt niet zo ingewikkeld, maar toch komt in discussies vaak het koppel ‘kerk en staat’ terug als ‘geloof en politiek’ bedoeld wordt. In Nederland zijn kerk en staat gescheiden, geloof en politiek niet. In de Tweede Kamer hebben immers ook christelijke partijen zitting. 

Er zijn mensen die vinden dat ook geloof en politiek  gescheiden zouden moeten zijn. Die vinden dus dat gelovigen eigenlijk niet aan politiek mogen doen, of in ieder geval in de politiek niet voor hun geloof uit zouden mogen komen of geen argumenten aan dat geloof zouden mogen ontlenen. Dat bleek mij onlangs weer toen ik een uitzending van NTR Academie van 3 december 2015 beluisterde. Elle van Rijn werd daarin geïnterviewd door Marcia Welman.

Van Rijn schreef een gefictionaliseerde biografie van Bertha Hertogh, een katholiek gedoopt meisje dat in 1942 werd geadopteerd door een Maleisische vrouw en islamitisch werd opgevoed. Acht jaar later eisten haar biologische, Nederlandse ouders haar weer terug. Daar was veel gedoe over en in Singapore braken er rellen uit.

Als het interview ruim twaalf minuten op gang is, worden geloof en politiek genoemd:
Van Rijn: Geloof kan je erg veel veiligheid bieden en...ehm…nou ja, of het nou over God gaat of Allah, in principe betekent het ook gewoon hetzelfde. Maar dat is… Uiteindelijk zou dat gewoon liefde moeten zijn, en veiligheid...
Welman: En verdraagzaamheid.
Van Rijn: En verdraagzaamheid. Weet je, alle… alle wetten die je, die je ziet, die zijn eigenlijk terug te voeren naar…. Ook onze grondwet! En.. Dat gaat over respect, inderdaad, naar elkaar, over, over, nou ja, gewoon  de, de, hoe zeg je dat? de zeven ...eh...deugden? Ehm.
Welman: Maar het is volgens mij ook heel duidelijk dat religie en politiek gewoon ook niet samen gaan. Dat moet je gewoon lekker gescheiden houden.
Van Rijn: Dat moet je sowieso gescheiden houden, ja. Precies.
Het is lastig de gedachtegang te volgen. Van Rijn begint met het positieve van geloof te noemen. Vlak voor dit fragment heeft ze dat zelfs de essentie van het geloof genoemd. Ik heb het idee dat  ze daarop door wil gaan en wil zeggen dat alle wetten, ook onze grondwet, terug te voeren zijn op geloof. Maar ze maakt haar zin niet af. Dat alle wetten gegrond zijn op geloof (of religie) lijkt me sterk, maar dat laat ik nu maar even passeren.

Even later noemt ze de zeven deugden, die uit de katholieke traditie stammen. Waarom ze die noemt, is ook weer niet helemaal helder. Iustitia (rechtvaardigheid) en caritas (naastenliefde) kan ik nog wel met wetgeving in verband brengen, maar met  spes (hoop) of fortitudo (moed) is dat al wat lastiger.

De interventie van Welman sluit totaal niet aan bij wat Van Rijn zegt. Van Rijn zegt dat geloof iets goeds kan zijn, zoals je ook aan alle wetten en dus ook aan onze grondwet kunt zien. Waarop Welman zegt dat het ‘heel duidelijk’ is dat religie en politiek niet samengaan. ‘Dat moet je gewoon lekker gescheiden houden.’ En dat bevestigt Van Rijn: ‘Dat moet je sowieso gescheiden houden, ja. Precies!’

Die omslag van Van Rijn kan ik niet volgen. Is ze verbouwereerd door de tussenkomst van Welman, die blijkbaar niet luistert naar wat de gast zegt, maar haar eigen punt wil maken? In ieder geval geven de twee gesprekspartners elkaar gelijk: geloof en politiek moet je gescheiden houden.

Vlak daarvoor waren ze het nog eens over liefde, veiligheid, verdraagzaamheid en respect 'naar elkaar', wat me best verenigbaar lijkt met de politiek. Maar nee, geloof en politiek moet je 'lekker gescheiden' houden. Dat hoor je vaker en ik vind het een raar standpunt.

Iedereen heeft een levensbeschouwing. Misschien wordt die niet altijd expliciet gemaakt, maar uit iemands handelen kun je ook afleiden hoe hij in het leven staat. Dat blijkt bovendien uit uitspraken als: ‘We benne op de wereld om mekaar te helpen, nietwaar?’ Of: ‘Het leven is een feestje, maar je moet zelf de slingers ophangen.’ De een zal zeggen dat je ervoor moet zorgen dat het je materieel goed gaat, een ander zal vinden dat je vooral lekker in je vel moet zitten en een derde dat je een goed mens moet zijn. Ze laten zien welke waarden iemand aanhangt. Levensbeschouwing zou je kunnen zien als een pakket waarden waardoor iemand zich in zijn leven laat leiden. 

Die waarden worden overgedragen in de opvoeding. Ieder krijgt immers van zijn ouders, impliciet of expliciet, ‘boodschappen’ mee. Die boodschappen kun je overnemen of je kunt je ertegen afzetten. Uiteindelijk heb je je eigen pakketje aan waarden.

De waarden verschillen van mens tot mens, maar grofweg kun je wel zeggen dat de waarden binnen een groep dicht bij elkaar kunnen liggen. Neem een socialist, een liberaal, een vrijgemaakt gereformeerde, een humanist, een fundamentalistische moslim in gedachten en je kunt bedenken welke waarden elk van hen zal aanhangen.

Ook politici nemen hun pakketje aan waarden mee naar hun werk. Als iemand gelovig is, zullen die waarden overeenkomsten vertonen met die van mensen die op een soortgelijke manier geloven. Een socialist deelt ook waarden met andere socialisten. Het opmerkelijke is dat je nooit hoort dat socialisme en politiek niet samengaan, maar wel dat geloof en politiek niet te verenigen zijn. 

Als we geloof zien als levensbeschouwing, of als een bijzonder soort levensbeschouwing, dan kun je dus net zo goed zeggen dat levensbeschouwing en politiek niet samengaan. Maar dan kan niemand meer aan politiek doen. Ook een pragmaticus, of iemand die zegt zijn 'ideologische veren' verloren te hebben, hangt waarden aan. Dat is niet te vermijden.

Het is daarom onzinnig om te zeggen dat geloof en politiek niet samengaan. Iedereen neemt, in al zijn handelen, zijn levensbeschouwing mee en dat geldt ook voor iemand die zegt 'neutraal' te zijn. Lees hierover ook wat Bart Jan Spruyt daar jaren geleden al over schreef.

Laten we blij zijn dat kerk en staat gescheiden zijn. En even blij dat geloof en politiek dat niet zijn.

maandag 30 november 2015

Zeven Jongens en 'n Ouwe Schuit (A.C.C. de Vletter)


Sommige kinderboeken zijn in de loop van de decennia zo bekend geworden, dat zo'n beetje iedereen de titel kent of de naam van de serie: Afke's tiental, De scheepsjongens van Bontekoe, De kameleon, Arendsoog, Pietje Bell, Dik Trom, Snuf de hond. Je hoeft de boeken niet gelezen te hebben, maar je weet waar ze (zo ongeveer) over gaan. In die reeks evergreens hoort ook Zeven jongens en 'n ouwe schuit thuis.

Zeven jongens en 'n ouwe schuit is geschreven door A.C.C. de Vletter. Het valt nog niet mee om het exacte jaartal te vinden waarin het werd gepubliceerd. Het staat bijvoorbeeld niet in DBNL. De Koninklijke Bibliotheek geeft een tweede druk uit 1909, een derde uit 1910, een vierde uit 1920 en een vijfde uit 1925.

De eerste druk was in 1905, blijkt uit bronnen in Delpher. Uitgeverij Bruna neemt het jongensboek op in haar najaarsaanbieding 1905, waarmee ze adverteert  In het Nieuwsblad voor den uitgever van 15 september 1905.


In de advertentie wordt Paljas genoemd. Er zijn later artikelen over De Vletter gepubliceerd waarin Paljas (1901) zijn bekendste boek wordt genoemd. Het is een boek over drankmisbruik. De uitgever vindt het succes een waarborg voor de verkoop van Zeven jongens en 'n ouwe schuit. 

Dat vertrouwen op succes blijkt nog duidelijker uit een advertentie die op 29 november 1905 in verschillende kranten verschijnt.


Deze advertentie kan niet geplaatst zijn bij de lancering van het boek. Al op 11 november 1905 staat er in het Algemeen Handelsblad de uitslag van de Sinterklaaswedstrijd. Voor de winnaar is er het boek Dagen en daden van admiraal Dubbel-With van Joh. H. Been. De tweede prijs is Zeven jongens en 'n ouwe schuit. 

Zou het boek meteen een succes zijn geweest? Dat zou de reden kunnen zijn van bovenstaande advertentie, al vermoed ik dat die meer gebaseerd is op de naam die De Vletter blijkbaar al had. De verkoop ging niet zo hard, dat het boek meteen uitverkocht was; pas vier jaar later was er een tweede druk nodig. Bij de zesde druk  wordt er in de kranten opnieuw van het boek gewag gemaakt. In sommige kranten in september 1927. In het Rotterdamsch Nieuwsblad op 19 november 1927:


In de vierde druk, die ik in mijn bezit heb, staat op de titelpagina, onder de naam van de auteur:
schrijver van Admiraal Snor - Groote Broer - In dagen van Spanning - Paljas - Arendskop - Het betooverder kasteel - Zeven jongens in de knel - Hein past op de dubbeltjes - Pipper valt door de Aarde enz.
Dat waren blijkbaar titels die de gemiddelde lezer bekend voorkwamen. In een voorberichtje noteert de schrijver dat de personages hetzelfde zijn als in In dagen van spanning, maar dat de boeken afzonderlijk van elkaar gelezen kunnen worden. In Zeven jongens en 'n ouwe schuit wordt dan ook geen enkele keer verwezen naar eerdere avonturen.

Het boek gaat over zeven jongens die samen met een ouder iemand (Kapitein Trappers) een reisje gaan maken met het schip 'De Zwerver', tot in Duitsland. Onderweg beleven ze avonturen. Van de zeven zijn Tom, Gerard en Toon leidersfiguren. Hein is een dikke, wat onhandige jongen, van wie steeds verteld wordt dat hij veel eet en veel slaapt. Iedereen vindt hem sympathiek. Jan is altijd onsympathiek. Je vraagt je af waarom ze hem eigenlijk hebben meegenomen. En dan heb je nog Henri en Piet, die niet zo uit de verf komen.

De jongens komen uit de betere kringen. Het is heel normaal dat er een dienstmeisje in huis is en iedere jongen brengt zo'n dertig gulden binnen om het reisje te bekostigen, wat aan het begin van de vorige eeuw een groot bedrag geweest moet zijn. Een van de jongens heeft een fototoestel bij zich.

Tijdbeeld
Ach, het lezen van het verhaal is aardig, maar intussen is het ook wel wat voorspelbaar. De verhouding goed/kwaad is scherp getekend, met weinig nuance. Aan het eind van het boek komt er een schietwedstrijd voor. Het verraste me dat nu eens niet de sympathieke, maar de onsympathieke deelnemer won. Maar die wordt even later dan ook verslagen door Kapitein Trappers.

Interessanter is het beeld van de tijd dat je tijdens het lezen meekrijgt De vader van Tom vindt bijvoorbeeld dat er te veel aan sport wordt gedaan, maar Trappers, die een stuk jonger is, verdedigt 'de uitmuntende nieuwe richting in 't zoeken naar vermaak'.
-Natuurlijk heb je ook overdrijving, van die idioten met een fameus plezier om zich te overspannen, stumpers, die niemendal leeren! Neen, ik vind het een gelukkig verschijnsel, de lucht in, meneer, beweging, krachtsinspanning, bravo, meneer, dat is je wàre en ik zelf, ik ben dol op gymnastiek, op rijden en rossen, op alles wat sport is, ja, lacht  u maar om me, ik druf nog best mee te doen!
Het schip waarmee de jongens gaan, heeft een motor: 'we nemen natuurlijk een motorboot, we zijn van den nieuwen tijd!' Toch is het al een 'ouwe schuit'. Als de jongens het schip voor het eerst bekijken, zijn ze door het dolle heen:
Ze holden van voren naar achteren, ze kropen in de kajuit, ze ploften in het ruim, ze bewonderden de machinekamer, ze renden, ze gleden, ze vielen en gingen te keer als grimmige Japanners.
Die vergelijking met de Japanners verbaasde mij. Wat voor beeld hadden wij toen van Japanners? Dat zal mede bepaald zijn in 1904, wellicht op het moment dat De Vletter dit boek schreef. Toen brak namelijk de Russisch-Japanse oorlog uit, waarbij Nederland veel moeite moest doen om neutraal te blijven.

De motor in De Zwerver is een petroleummotor, die zuinig loopt. Het schip haalt maximaal vijftien kilometer per uur en verbruikt dan een halve kan. De motor loopt dus 1 op 30.

Aardig vind ik de beschrijving van de kleding van kapitein Trappers:
voor deze gelegenheid had hij zich gekleed in korten fietsbroek en trui, een sportpet op zijn zwarte haren. Over de trui droeg hij een turnjekker met zilveren banden.  
En de jongens hebben 'manchetten, boorden en dassen' opgeborgen en kuieren rond in 'sporthemd en korten broek.' Behalve Jan:
Jan stierf bijna door zijn hooge boord, want hij vond het gek om zoo echt jongen te zijn, ze wàren en bleven toch leerlingen H.B.S. en dat moest iedereen kunnen zien. 
De jongens hebben het afgelopen jaar in de tweede klas van de HBS gezeten en volgend jaar gaan ze naar de derde. Het reisje met De Zwerver maken ze in de zomervakantie.

Vlak na hun vertrek zien de jongens een schip vol landverhuizers, dat net op weg gaat naar Amerika. Over de jongens komt 'een gevoel van beklemdheid':
'Zij hadden wel gehoord en gelezen van 't lot der minder bedeelden, die daar ginds een nieuw vaderland hopen te vinden en nu zagen ze die honderden vertrekken, wuivend door de nauwe raampjes, jongen en ouden, met vochtige oogen, terwijl een vroolijk deuntje werd geblazen alsof ze kermis gingen houden. Toon met zijn levendige verbeelding zàg hen aankomen daarginder, waar ze in goote loodsen ondervraagd en onderzocht moesten worden. Menigeen, die te weinig baar geld kon vertoonen of gebreken had, mocht 't beloofde land niet in, kon terugkeeren met dezelfde boot.' 
In de eerste tien jaren van de twintigste eeuw zochten veel Nederlanders in Amerika een plek om een bestaan op te bouwen. Volgens deze site meer dan 48.000 mensen.

Even later moet Toon ook denken aan 'Russische slachtoffers'. Dat zal wel weer met de oorlog met Japan te maken hebben. Blijkbaar is Rusland sympathiek en Japan niet, wat ook al een beetje uit een vorig citaat bleek.

In Duitsland vaart De Zwerver een industriegebied in.
Een poos keken ze met belangstelling naar de voorbijschuivende tafreelen, die een fabrieksstad geeft en vooral de voorstad vertoonde een macht van rookende schoorsteenen - het kolengruis vormde bergen en het geratel en gerammel werd hier oorverdovend. Het rivierwater zag zwart.
Zo'n laatste zin zouden we nu alleen nog met afschuw uit kunnen spreken. Van afkeer lijkt in het citaat geen sprake. Uit woorden als 'belangstelling' en 'macht' blijkt dat de 'fabrieksstad' geen beeld van vervuiling oproept, maar van activiteit en dynamiek. De jongens lijken er bewonderend naar te kijken.

Ze zien verderop Duitse soldaten, die op bevel van de genie een 'schipbrug over de rivier slaan'. Jan ziet het waarderend aan: 'Die kerel s zijn handiger dan bij ons!' Maar als Jan iets zegt, word je als lezer geacht afstand te nemen.
- Ach jij, het is hier een soldatenboel! bromde Toon, - hier ben je veel minder vrij dan bij ons. 
Uiteindelijk geniet toch wel iedereen van de aanblik van de handige soldaten.

In Duitsland komen de jongens ook een 'stoomjacht' tegen, met 'een massa plezierreizigers'. Een stel Nederlanders begint te juichen.
Natuurlijk gaven de jongens behoorlijk antwoord en de kapitein zette het Wilhelmus in! Jonge, dat klonk prachtig... je voelde nu toch iets voor je land. Een vreemde aandoening maakte de gezichten strak en allen dachten ze aan huis, aan ouders en zusters.  
Ook later in het verhaal zal de groep het Wilhelmus zingen, nadat de jongens het volkslied gezongen hebben: Wien Neêrlandsch bloed door d'aderen vloeit.

Al eerder noemde ik de schietwedstrijd. Kapitein Trappers neemt het op tegen de Duitse schutterkoning. De Duitsers hebben er weinig vertrouwen in. Trappers zegt dat Nederlanders verwant zijn aan de Boeren. 'O ja, de Boeren, maar de Hollanders waren toch meest allemaal slechte schutters!'

Ook dat is een verwijzing naar de recente geschiedenis. De Tweede Boerenoorlog was in 1902 geëindigd. Het zal bij De Vletter nog vers in het geheugen gezeten hebben. Als kapitein Trappers de wedstrijd gewonnen heeft, houdt een Duitser (Franz) een toespraak 'waarin hij opmerkte, dat deze knappe schutter stellig een Transvaalsche boer was.'

Film
Zeven Jongens en 'n Ouwe Schuit werd een bekende titel, zeker nadat het boek in 1941 verfilmd werd. Alle acteurs waren amateurs. De kranten schreven vooraf al dat de film volgens een nieuw procedé gemaakt zou worden: geluid en beeld werden gelijktijdig opgenomen.

De tijd berichtte op 6 september 1940 dat de opnamen begonnen waren en plaatste de eerste foto's.



Verschillende kranten besteedden er aandacht aan. Op 9 april 1941 was de eerste vertoning, waarover ook weer heel wat kranten berichtten. Op Wikipedia staat dat de film op 17 juli 1942 in première ging. Dat kan niet kloppen.

De film blijkt een succes. Soms wordt hij twee keer op een dag vertoond en er zijn ook krantenberichten over extra voorstellingen. De film zal meegeholpen hebben aan de naamsbekendheid van het boek.

Verwijzingen
Dat veel mensen, decennia later, op zijn minst de titel van het boek kennen, blijkt uit de verwijzingen. Wim Kan verwees er bijvoorbeeld naar in zijn oudejaarsconference van 1973:

Kan zal niet de enige cabaretier zijn die de verwijzing gebruikt. Ook Youp van 't Hek doet het in zijn voorstelling De waker, de slaper & de dromer (1998), waar hij als uitgangspunt het studentenhuis De oude schuit neemt. Hij zingt daarin:
Wij zijn vrienden voor het leven

zingen wij duidelijk en luid. 

Eén ding staat in ons hart geschreven:

verschiet niet al te vroeg je kruit. 

‘ t Gaat niet om nemen, maar om geven 

en hier aan boord wordt niet gemuit. 

Dat zingen samen alle zeven 
jongens
van de oude schuit.
Blijkbaar staat de titel ons nog zo goed bij dat er probleemloos naar verwezen kan worden. Bij veel verwijzingen gaat het om het avontuur, maar ook om het dilettantische. Enkele voorbeelden.

Willeke Bezemer, in een essay in Opzij (1998):
Wanneer we het rijtje moedige mensen en daden nader beschouwen, valt op dat het vaak niet alleen om moed gaat, maar ook om het zoeken van avontuur, het verkennen van grenzen, en soms ook om roekeloosheid. Nu is het niet mijn bedoeling om brandweermannen en bergbeklimmers avonturiers te noemen. Maar als ik goed naar de verhalen luister, bijvoorbeeld die van sommige ex-verzetsstrijders, zit er soms toch iets in van zeven-jongens-in-een-oude-schuit. Dat is avontuur zoeken en soms (een beetje) roekeloos zijn.
Gerrit Krol, in Middletons dood (1996):
Robert Oppenheimer en zijn mensen moeten hetzelfde gevoel gehad hebben toen ze voor het eerst in de geschiedenis een atoombom in elkaar zetten. Zeven jongens en een oude schuit. Wij waren dan met ons vieren en het was geen atoombom, maar het gevoel is hetzelfde. 
In een interview zegt de voorzitter van De Graafschap na het aftreden van de algemeen directeur Jacco Swart (2004):
Ik vond die beslissing van Jacco een beetje zeven jongens in een oude schuit. Een beetje padvinderachtig. Als bij gebrek aan resultaten een persoon vervangen moet worden en iedereen voelt zich dan medeverantwoordelijk voor het beleid, dan kunnen directeuren van ondernemingen de hele dag wel aftreden.
Auke Kok schreef een boek over de piratenzender Veronica: Dit was Veronica (2011). Omdat het Veronicaschip symbool staat voor de zender, is de vergelijking met 'een oude schuit' gauw gemaakt:
Na tien jaren van nederig volhouden, van netjes belastingen en auteursrechten afdragen, kon Radio Veronica terugvallen op een zorgvuldig gecultiveerde reputatie van zeven jongens en een ouwe schuit. 
Sjaak Grosthuizen heeft het in een van zijn radiocolumns ('Schuitje varen') ook over een schip: De halve maen. Het ligt in Hoorn.
Heeft voor de Halve Maen het laatste kwartier geslagen? Heeft de huidige coalitie net iets te veel de wind in de zeilen? Hebben zij iets tegen de avonturen van Ben Tap, de D66-wethouder van binnen-en-buitengaatse zaken en de gretige museumdirecteur Ad Geerdink, twee jongens en een ouwe schuit?
In de vergadering van de gemeenteraad van Deventer van maandag 3 januari 2005 wordt de vergelijking met het boek van De Vletter wel heel nadrukkelijk gemaakt door de heer De Jong:
Mijnheer de voorzitter. Dit college en collegeprogramma doen mij denken aan het avonturenboek “Zeven jongens in een oude schuit” van A.C.C. de Vletter.
U ziet verschillen, zegt u: het zijn er zes. Als je de gemeentesecretaris erbij telt, worden het er zeven. Wat ons betreft hadden het er vijf mogen zijn, dat weet u. Voor vijf verschillen heb je ook nog genoeg voor een spannend avontuur. Wie weet wordt het verhaal van dit college net als het boek nog eens verfilmd. Met nog één verschil: een van de jongens is een meisje, maar zij staat haar mannetje wel. Ik kom zo nader terug op de personele samenstelling van dit college.
Er zijn ook mensen die terugblikken op het boek, dat ze in hun jeugd gelezen hebben. Hier een lijstje met tien 'echte ouderwetse kinderboeken' met Zeven jongens en 'n ouwe schuit op de eerste plaats. Leendert van Gemeren schrijft op zijn weblog dat hij het boek minstens twintig keer gelezen heeft. Hij vindt het nog steeds mooi, in tegenstelling tot G.B., die op de pagina 'Vrouwenspiegel' van Het vrije volk van 30 april 1953 schrijft over boeken die ze als kind las.

Ik denk dat G.B. een vrouw is, vanwege het boek Onder moeders vleugels dat ze noemt. Maar ze behandelt ook jongensboeken. Over sommige boeken is ze niet mals:
Als groot mens met toevallig veel ervaring van wat wel en niet in de kranten komt, is Pietje Bell een raar bedenksel. Hoewel iets minder onuitstaanbaar dan Dik Trom.
En over Zeven jongens en 'n oude schuit? Dat boek was jarenlang haar lievelingsboek, maar nu vindt ze het ouderwets.
Dertig jaar geleden waren zeven jongens, die er in de vacantie met een boot op uit gingen bijzonder avontuurlijke knapen. Nu iedereen kampeert, zwerftochten maakt en schoolklassen worden uitgewisseld met het buitenland, is er niet veel meer aan.
Hoe dan ook, Zeven jongens en 'n oude schuit is een succes geweest. A.C.C. de Vletter heeft dat voor een deel meegemaakt, maar toen het boek verfilmd werd, was hij er al niet meer. Hij overleed in 1935.

Er zullen steeds minder mensen zijn die kunnen zeggen dat ze Zeven jongens en 'n oude schuit gelezen hebben. Maar de titel zal nog velen nog wel een tijdje bekend in de oren klinken.


Het Vaderland 9 november 1935