zaterdag 25 juli 2015

Het paradijs verloren (Pablo Auladell)



Tussen 1658 en 1663 schreef John Milton (1608 - 1674) Paradise lost, een gedicht dat in 1667 gepubliceerd werd in maar liefst tien boeken. Het is de bijbelse geschiedenis van de engelen die in opstand komen tegen God en van de mens die uit het paradijs verdreven wordt nadat hij gegeten heeft van de verboden vrucht. In Nederland had Joost van den Vondel dezelfde stof al gebruikt voor een van zijn beste toneelstukken, Lucifer (1654). In 1664 schreef Vondel Adam in ballingschap.


Een vroege Nederlandse vertaling van Milton trof ik hier aan, van de hand van J. van Zanten, 1728.
In 1875 bracht de bekende dichter J.J.L. ten Kate Miltons werk in het Nederlands uit. Het is hier te downloaden.

Voor wie zich niet door duizenden regels in ouder Nederlands heen wil worstelen, is er nu een alternatief: de beeldroman die de Spaanse tekenaar Pablo Auladell maakte naar aanleiding van Paradise lost.

In 2010 begon hij ermee. Hij voltooide Satan, dat nu als eerste hoofdstuk (de eerste zang) te vinden is in Het paradijs verloren. Daarna lag het werk twee jaar stil. Toen pakte Auladell het weer op en tekende in drie jaar tijd de laatste drie hoofdstukken.

Het verhaal begint klassiek: met het aanroepen van de muze. We hebben dan al enkele bladzijden met afbeeldingen achter de rug: een engel, van wie we later te weten komen dat het Satan is, maakt zich los uit de omhelzing van een vrouw. Snel daarna tuimelt hij de onderwereld in en terwijl we luisteren naar hoe de dichter zijn muze aanroept, kijken we naar de mistroostige afbeeldingen van de hel: het is er kaal en donker.

De verteller is een mens die zich afvraagt: 'Waarom hebben onze voorouders zich van hun schepper afgewend? Wie heeft ze verleid tot die schandelijke ongehoorzaamheid tot het overtreden van zijn enige verbod?' Het antwoord is natuurlijk: Satan.

Auladell moet natuurlijk sober zijn met tekst. Hij heeft daarom veel over moeten slaan. Milton legde in het eerste boek ook nog uit wat zijn doel was: dat 'des Allerhoogsten weg, / Gehouden met den mens, gebillykt word.' (Vertaling Van Zanten). Dat God de mens uit het paradijs verdreven heeft (want daar loopt het natuurlijk op uit), is volgens Milton dus niet onrechtvaardig of onredelijk.


Bij Auladell wordt Satan wel de duivelse slang genoemd, maar als lezer (kijker) leef ik wel met hem mee. Hij mobiliseert de andere gevallen engelen en gaat zelf op pad om wraak te nemen: hij zal de mens ten val brengen. Misschien dat die sympathie gemakkelijk opgeroepen wordt doordat je meeleeft met iemand die naar iets hogers streeft.

Bij Vondel is de mens de aanleiding tot de val: die wekt de jaloezie van sommige engelen op. De mens is in een prachtig paradijs geplaatst en bovenal: de mens is met zijn tweeën en kan zich dus voortplanten. Milton plaatst de val van de engelen voor de schepping van de aarde. De verleiding van de mens moet God treffen. Dat houdt Beëlzebub de andere gevallen engelen voor.
We zullen genieten van zijn ontzetting wanneer hij ziet dat zijn geliefde kinderen zich in de hel storten om samen met ons te lijden.
Satan zal zelf de taak op zich nemen de mensen over te halen. Hij zoekt de poorten van de hel op, om bij de aarde te komen. Daar ontmoet hij de dood, die hij zelf verwekt blijkt te hebben.

Ondertussen heeft men er in de hemel lucht van gekregen dat er wat broeit in de onderwereld. Satan heeft Eva al een keer gestoord in haar slaap, wat haar onrustig heeft gemaakt. God stuurt Rafaël naar de mensen om hen te waarschuwen. Uitgebreid vertelt die aan de mensen wat er gebeurd is met de engelen die ongehoorzaam waren en hoe de strijd van de hemelse legers verliep. Ook hierin verschilt Milton van Vondel. Bij Vondel spelen de mensen op de achtergrond mee, maar ze worden geen personages. Pas in Adam in ballingschap bekijken we ze van dichterbij. Bij Milton leven we met de mensen mee. Dan kantelt ook onze sympathie.

In het begin  van het boek leven we mee met Satan, de verworpene die een hoge gooi gaat doen. Maar zo gauw we als lezer meekijken in het paradijs, hopen we toch dat Eva bestand zal zijn tegen de verleidingen van Satan. Of ligt dat niet aan het verhaal van Milton, maar aan mijn opvoeding met de (kinder)bijbel? Ik wil het niet uitsluiten. Ook met Adam kunnen we ons gemakkelijk vereenzelvigen: hij eet, omdat hij bij Eva wil blijven.

Mineke Schipper schreef boeken over de schepping van de mens en over Adam en Eva.  Ze vergelijkt de verschillende paradijsverhalen van het jodendom, het christendom en de islam. In de Bijbel lezen we dat Eva van de verboden vrucht at en daarna haar man ervan te eten gaf, waarmee ze hun ondergang bewerkstelligde. Maar wat voor vrucht was dat?

Auladell laat Eva een appel eten, waarmee hij aansluit bij een traditie. In de Bijbel is niets te lezen over de aard van de vrucht. Buiten de Bijbel zijn er verhalen waarin de boom een vijg is. Als Adam en Eva gezondigd hebben, merken ze dat ze naakt zijn en willen ze zich bedekken. Er is een verhaal waarin de bomen weigeren hun bladeren daartoe af te staan. Alleen de vijg, waarvan de mensen gegeten hebben, stelt zijn blad ter beschikking.

Mogelijk heeft het vijgenblad niet te maken met de boom der kennis, maar is het het blad dat 'de vijg' moet bedekken. In het Italiaans is 'figa' nog steeds een vulgaire benaming voor het vrouwelijk geslachtsdeel (en daarmee soms voor de vrouw).

Als de mens ongehoorzaam is geworden aan God, gaat het snel: Satan verandert in een duivel en de mens moet het paradijs uit. Wel is er nog de belofte van een hernieuwd verbond met God.

Het verhaal van de zondeval blijft intrigerend, in welke variant je het ook leest en Auladell heeft er prachtige tekeningen bij gemaakt. De gevallen engelen zijn sober getekend. Zo hebben ze bijvoorbeeld geen haar. Ze zijn herkenbaar aan hun attributen: Satan heeft een hoed met een bloemenkrans op en Beëlzebub draagt een stierenkop.

Ook het kleurgebruik is zeer ingehouden. Zwartwit is de basis en daarbij wordt een steunkleur gebruikt. Soms is die zacht sepia, soms kopergroen, bij de scènes die verwijzen naar de hemel is er een kleur die neigt naar turquoise. Als God spreekt, hebben ook de tekstballonnen  de 'hemelkleur'. In sommige scènes worden twee steunkleuren gebruikt.

Auladell schrijft dat hij zich in de loop der jaren als tekenaar heeft ontwikkeld, maar dat hij toch het vroege deel van het boek heeft gehandhaafd:
Ik dacht dat het misschien wel mooi was om mijn ontwikkeling en alle littekens onopgesmukt te laten zien: het aarzelende begin, de beste pagina's, de pentimenti en de missers.Een boek als getuigenis van de vooruitgang en de mislukkingen van de afgelopen jaren.
Met die missers valt het wel mee, lijkt me. Wel zie je dat Auladell het voor elkaar krijgt om in de loop van het boek meer expressie mee te geven met de gezichten, terwijl ze toch ingetogen blijven. In de vormgeving van de mensfiguren (hun houdingen, de stand van het hoofd) sluit hij aan bij schilderijen uit de late Middeleeuwen en tegelijkertijd is zij vintage Auladell.



De sobere tekeningen ondersteunen het krachtige verhaal en staan het zeker niet in de weg. Toch is het niet alleen het verhaal dat ons bijblijft. Nooit meer zullen we het paradijsverhaal kunnen lezen zonder daarbij voor onze ogen de tekeningen van Auladell te zien.

Auteur: Pablo Auladell
Titel: Het paradijs verloren van John Milton
Uitgeverij: Sherpa
Vertaling: Hendrik Hutter
Lettering: Peter Kuipers
Redactie: Mat Schifferstein
gebonden, leeslint, 316 blz. € 39,95

vrijdag 17 juli 2015

Rogi Wieg (1962 - 2015) overleden


Als er een schrijver overlijdt, gaan mijn gedachten razendsnel de boeken langs die ik van hem gelezen heb. Daarna ga ik naar mijn boekenkast en vaak kom ik er dan achter dat mijn geheugen alweer een loopje met mij genomen heeft.

Afgelopen week overleed Rogi Wieg, door euthanasie. Vorig jaar won hij een proces waarin bepaald werd dat hij inderdaad psychisch ondraaglijk leed. Het was mij ontgaan, maar ik lees het in de berichten omtrent zijn verscheiden.

Dat het niet goed ging met Wieg, had ik al eerder gehoord of gelezen. Hij schreef onder meer de roman Kameraad scheermes (2003). Ik heb die niet gelezen. Indertijd heb ik ook geen interviews gelezen of gezien. Ongetwijfeld heeft hij verteld hoe autobiografisch het boek was, hoe hij leed aan depressies en hoe zwaar het leven was.

Dat ik het boek niet gelezen heb, heeft misschien te maken met de vrees dat zo'n autobiografisch boek alleen interessant is als je wat van de auteur weet. Of als het gewoon erg goed geschreven is. Blijkbaar had ik indertijd niet de indruk, of misschien wel niet het geld, of sowieso niet de interesse. In ieder geval ben ik niet naar de boekhandel gefietst om het boek te halen. Maar ik wist dat het er was en ik wist waarover het ging.

Mijn geheugen vertelde me dat ik  de bundels Toverdraad van dagverdrijf (1986) en De zee heeft geen manieren (1987) gelezen had. En de bloemlezing Ieder hangt aan zijn gevallen toren (1988). Verder niets, al heeft Wieg daarna nog veel gepubliceerd.

Mijn boekenkast leert met dat ik Toverdraad van dagverdrijf niet bezit. Ik zal het boekje ook niet bij de bibliotheek geleend hebben, vermoed ik. Ik ken de titel. Ik ken de titel zo goed, dat ik meende de dichtbundel te kennen. Dat klopt niet, vrees ik.

De bloemlezing heb ik wel, maar die ligt op mijn leskamer, op school. Het enige boekje dat mijn boekenkast levert is De zee heeft geen manieren. Ik blader er wat doorheen, lees hier en daar wat en dat valt me niet zo mee:
Zeg maar gerust de je terugkomt
uit de dood, primitiever en zelfs
niet goedgemanierd, maar je zult zijn
als mooie poëzie.
Het is het begin van 'Zeg maar gerust' en het leek me wel iets voor een in memoriam. Maar dat 'mooie' in 'mooie poëzie' is me te gortig. Er zijn meer gedichten waarin dat expliciete 'mooie' voorkomt. Ze worden er niet beter door.

Hier en daar lees ik een gedicht dat nog meekan:
Onvoorstelbaar
Ik droom nog wel eens dat
ik schrijf over mijn vader
die blootshoofds in een uitgebrand
maisveld staat. Zijn hoed heeft hij
vergeten bij kennissen, hij is oud en grijs
en heft zijn vuist op naar God.
Wie verder komt in de poëzie
schrijft niet meer over zijn vader.
Zijn hoofd wordt verruild voor de vrucht,
zijn hoed voor de tijd, zijn vuist voor een graftombe.
Alleen God is er nog, vluchtig en even onvoorstelbaar
symbolisch als altijd.
En deze. Toen ik het gedicht herlas, herinnerde ik me de sigarenrook. Vond ik ik indertijd het gedicht goed? Aan de bundel kan ik zien dat hij gelezen is, maar er staan geen potloodstreepes, plusjes, mwahs of andere aantekeningen in die mijn herinnering ondersteunen.
Verlaat mij niet
Verlaat mij niet. Ik ben niet veel
meer dan sigarenrook, zwierig
rondom een mensenhoofd vluchtend,
ik ben haast geen symbool meer,
geen trillende hamerslag op de muren
van ons huis. Wees opgewonden en draaiend
in die jurk, met in je handen twee handgeschilderde
kopjes koffie.
Verlaat mij niet, als ik slaap,
als ik mij van je afkeer om een taxi
te betalen. De wereld heeft nog altijd
mogelijkheden.
Waar zou je naartoe moeten nadat je de boulevards
hebt afgelopen.
Hee: 'symbool'. In het vorige gedicht stond ook al 'symbolisch'.  En in een ander gedicht lees ik 'Maar als ik slaap, laat het licht / mij de symbolen zien'.

Hoe ik ook blader, ik vind maar geen gedicht dat me omverblaast. Zo'n dichter was Wieg blijkbaar niet. Voor mij, althans. Maar het meeste van zijn oeuvre heb ik niet gelezen. Wie weet hoeveel moois daar nog in staat. Die mogelijkheid wil ik wel openhouden; ik wil graag positief zijn over iemand die net overleden is.

Van lezen van al die boeken en bundels zal wel niet meer komen. Misschien dat ik ooit in een boekhandel Beminde onrust (1990) tegenkom of Liefde is een zwaar beroep (1998) of Afgekapt dichtwerk (2014) en misschien is het dan wel zo goedkoop, dat ik het toch koop en als het eenmaal op de stapel ligt, zou ik het ook nog kunnen gaan lezen. Ik reken er niet op.


Misschien heb je belangstelling voor:
Ad den Besten overleden
H.H. ter Balkt overleden
Ward Ruyslinck overleden
Gerrit Kouwenaar overleden

dinsdag 14 juli 2015

Mene Tekel (Nescio/Joost Swarte)


In 1977 kwam ik na de zomervakantie terug in het internaat waar ik al twee jaar tijdens de schoolweken woonde. In de liftkamer zat een nieuwe jongen, Mijndert, samen met Adrie, die twee jaar lang met mij een kamer gedeeld had. Ze kwamen van hetzelfde 'eiland'. Mijndert pakte zijn boeken uit en ik keek wat ik daarvan nog niet gelezen had.

De donkere kamer van Damokles, Ga jij de klas maar uit! en boeken van een schrijver wiens naam zelfs nooit gevallen was tijdens de literatuurlessen: Nescio. Mijndert had twee boeken van hem en ik heb ze allebei geleend. Mooi, vond ik. Helder, eenvoudig. Niet dat ik er ondersteboven van was, zoals bijvoorbeeld van Iskander van Couperus, waarvoor ik een nacht opgebleven was om het uit te lezen, maar het trok me toch aan, zoals het werk van Elsschot.

Jaren later heb ik Titaantjes en De uitvreter herlezen. Ze konden nog best mee. Ik vermoed dat ik ook Dichtertje opnieuw heb gelezen, al weet ik niet meer wanneer en waar ik toen was. Mene Tekel heb ik nooit meer ingekeken. Een serie korte verhalen, herinnerde ik me. Ik had er verder geen herinnering meer aan.

Joost Swarte heeft intussen de drie bekendste verhalen van Nescio opnieuw vormgegeven en geïllustreerd. Ze zijn in de afgelopen jaren uitgekomen en het is me geheel ontgaan. Ik heb ze niet in de boekhandel gezien, ik heb geen recensies gelezen, ik heb niemand gesproken die ze gelezen had. Dat is jammer, bedenk ik nu, nu ik Mene Tekel heb gelezen.

De verhalen in Mene Tekel zijn niet allemaal even sterk en sommige zijn misschien niet eens verhalen. Het zouden aanzetten kunnen zijn, of fragmenten. Maar andere zijn het lezen nog steeds waard.  Bijvoorbeeld 'Boven-IJ' en 'Een lange dag', dat eveneens een tweeluik is.

In verschillende verhalen overheerst het titaantjesgevoel: de wil om de hemel te bestormen, zonder daartoe actie te ondernemen. Eerder wordt er afgewacht tot het wonder zich vanzelf zal voltrekken.
En we werden geheel verteederd, de wereld zouden we later wel veroveren, nu dachten wij meer aan wat eten en drinken, brood met koffie, want 't werd koud, en aan den vloer met wit zand en de kachel van 't cafétje in Schellingwou. 
De nuchtere toon, het relativerende, staat mij ook bij herlezing zeer aan. Ik herinner me uit Titaantjes een passages waarop iemand zei dat je eigenlijk altijd wakker zou moeten kunnen blijven en waarom, met meteen daarachter het zinnetje 'Kees sliep'.

Daar moest ik aan denken bij de volgende passage:
'Weet je wat ik dacht vanavond daar bij die kanstanjeboomen?' Ik zweeg en wachtte. 'Ik wou dat ik alles was.' 'Alles?' 'Ja, letterlijk alles, de kastanjeboomen, de lantaarns, de lantaarnopsteker, al die meiden, die jongens, de lucht en 't schemerlicht, alles wilde ik wezen.' 'Dat is veel,'zei ik, 'ik denk dat 't van die meiden kwam. Je sigaar is uit.'
 Alleen zo'n passage rechtvaardigt herlezing al. Maar er zijn meer juweeltjes te vinden. Vooruit, nog eentje:
Op den dijk naar Schellingwou kwam ons een christelijk-historisch uitziend heer tegen; zijn witte gezicht was gladgeschoren, hij had een zwarte pandjesjas aan, maar z'n hoed hatti in z'n hand en z'n overjas over z'n arm en hij floot. Het was 22 November. Dat vonden wij aardig, wij hadden de neiging den man de hand te drukken, maar waren bang, dat hij ons niet begrijpen zou en z'n gezicht was zoo erg wit. 
Het is natuurlijk mooi dat er een nieuwe uitgave van Mene Tekel is, maar vooral dat het deze uitgave is. Joost Swarte koos een lettertype dat me terugvoert naar de romans uit mijn jeugd. Een letter die fors aandoet, omdat hij vet is. En door het hele boek heen zijn er tekeningen van Swarte. Soms roepen ze vooral de sfeer uit verhalen op, soms lijken ze meer een knipoog en in alle gevallen zijn ze fraai.

Over Swarte schreef ik eerder, bijvoorbeeld hier (Kop en staart), hier (Niet zo, maar zo!), hier (Swarte comics) en hier (Bijna compleet). In de eredivisie van onze tekenaars speelt hij altijd bovenin mee. Bladeren, lezen, kijken, genieten!

Nescio, Mene Tekel. Met tekeningen van Joost Swarte.
Uitg. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2015. 56 blz. €18,99

dinsdag 7 juli 2015

Lot (Chrétien Breukers)


Over het lezen van Lot, de roman van Chrétien Breukers, heb ik vrij lang gedaan. Dat ligt niet aan het boek, dat leest vlot en prettig genoeg, maar aan de omstandigheden; de examendrukte bijvoorbeeld. Het is altijd lastig om in te schatten in hoeverre dat je beeld van een boek beïnvloedt. Na een paar dagen niet lezen, pakte ik de draad wel gemakkelijk weer op.

De hoofdpersoon in het boek van Breukers is de schrijver Chrétien Breukers, die in één klap uitzonderlijk rijk wordt. Op het lot dat hij gekocht heeft valt een prijs van 26,6 miljoen. Hij besluit het geld te incasseren, maar zich er daarna van te ontdoen. Weggeven, aan bijvoorbeeld een goed doel, mag niet. Waarom CB (zo noem ik het personage maar even, om het van de schrijver te kunnen onderscheiden) zo streng is voor zichzelf is niet helemaal duidelijk, maar dat geeft niet. Je gaat als lezer wel mee met zijn gedachten.

CB gaat in een hotel wonen en spendeert af en toe geld aan vrouwen. Uiteindelijk koopt hij een huis in Lochem en start een correspondentie met de vrouw uit de plaatselijke boekhandel. Hij ontmoet haar ook, als ze de door hem bestelde Russische bibliotheek komt bezorgen. Verder komt zijn vriend van tijd tot tijd langs.

Wat moet je met je leven als het bepaald lijkt te worden door stom toeval? CB moet er een weg in zien te vinden. Daarnaast zit hij met zijn verleden. Zijn lief werd ziek en overleed en hij torst ook nog een dominante moeder mee op zijn rug.

Lot is niet een gladjes verteld verhaal. Dat geeft CB al aan als hij het over zijn eigen werk heeft:
Ik schrijf boeken die er als een lappendeken uitzien. Verhalen die over elkaar heen buitelen en elkaar tegenspreken. De gemiddelde lezer wordt er een beetje zenuwachtig van, vrees ik. Ik ook. 
Zenuwachtig ben ik er niet van geworden, maar die lappendeken herken ik wel en de ene lap is veel groter dan de andere. Zo vertelt CB soms over wat hij leest, bijvoorbeeld Een vinger op de lippen van Pierre H. Dubois. Het wordt genoemd omdat dat handig is in verband met de thematiek van het boek. Maar wat CB verder leest, vernemen we weer niet, terwijl we er toch van mogen uitgaan dat CB veel leest. Hij zal toch wel iets uit die Russische bibliotheek gelezen hebben in de loop van het verhaal? Van wat hij ooit eerder gelezen heeft, worden we wel af en toe op de hoogte gehouden.

In het boek duiken twee sessies met een psycholoog op. Zelfs binnen de fictie van het boek zijn die waarschijnlijk imaginair. In de eerste sessie staat de moeder centraal in de tweede de overleden vriendin. Door de eerste sessie heb ik me heen moeten worstelen: het wilde maar niet interessant worden, al deed de verteller wel zijn best om het luchtig te houden met hier en daar een grapje. De tweede sessie behoort juist tot de beter geschreven gedeelten van het boek.

Uiteindelijk komt CB tot de conclusie dat het leven geen zin heeft. Hij wil niet meer vluchten, maar het leven onder ogen zien. Er is geen hogere, zingevende instantie. CB zegt Barnes na: Ik geloof niet in God, maar ik mis hem wel. Over God wordt wel meer aardigs gezegd. God als imaginaire vriend bijvoorbeeld en God als tekst.

CB gaat niet langer op zoek naar het geluk (of het ongeluk), hij gaat de weg van de onverschilligheid. 'De weg die je kon inslaan als je wist dat het er allemaal niets toe deed.' Het enige wat hem overblijft is schrijven, zijn boek afmaken en dat gaat hij doen. Dat zal het boek wel zijn dat we in handen houden, want daarin is CB immers de verteller.

Lot is een aardig boek. Niet evenwichtig, maar daar heeft de verteller zich bij voorbaat voor geëxcuseerd. Wat me minder bevalt is dat we niet uit de loop van de gebeurtenissen moeten concluderen wat het verhaal ons wil zeggen, maar dat het expliciet gemaakt is. Er is precies benoemd waar de schrijver mee zat, hoe hij geprobeerd heeft het aan te pakken en tot welke conclusie hij gekomen is. Dat had wellicht allemaal wat subtieler gekund.

Het slot is speels: CB koopt opnieuw een lot bij de Primera. Je zou kunnen zeggen dat het verhaal opnieuw kan beginnen. Maar het zou ook kunnen zijn dat nu de andere mogelijkheid verkend wordt: wat gebeurt er als je niet wint. Als er geen zin is, maakt niet  maakt het dus ook niet uit of je wint of niet en ook niet hoe het verhaal verloopt. Het is er en daar moeten we het mee doen.

Aardig, aardig - dat is het woord dat het boek voor mij het best karakteriseert. Geen meesterwerk, maar aangenaam om te lezen en dat is al meer dan je van veel andere boeken kunt zeggen.

Titel: Lot
Auteur: Chrétien Breukers
Uitgever: Marmer
Baarn 2015; 200 blz. € 17,95