zondag 25 oktober 2015

Gloriejaren (Herman Stevens)


Sommige schrijvers labeuren gestaag aan een oeuvre, zonder dat het grote publiek het ziet. Soms krijgen ze positieve recensies, maar de boeken willen maar niet massaal verkocht worden. Ik herinner me dat ik indertijd elk nieuw boek kocht dat van Alfred Kossmann (1922 - 1998) verscheen en vaak vond ik zo'n boek mooi, of zelfs prachtig, maar nooit werd het een bestseller.

Zo zijn er ook nu auteurs, van wie ik weet dat ze bestaan, maar wier werk mij steeds maar niet bereikt. Toen ik bijvoorbeeld voor het eerst een boek van Graa Boomsma las, had hij al meer dan tien boeken geschreven. Over het boek dat ik daarna van hem las, schreef ik hier.

Herman Stevens is ook zo'n auteur. Ik kende tot voor kort alleen de titel van zijn debuutroman, Mindere goden (1990). Nooit wat van hem gelezen, nooit wat in de winkels zien liggen, nooit de moeite genomen. Gelukkig heb ik eigenzinnige leerlingen, die nog wel eens een boek pakken dat de leraar niet kent. Zo werd ik gedwongen om Gloriejaren (2012) te lezen. Tot mijn plezier, overigens.

Het begint van Gloriejaren lijkt een boek aan te kondigen zoals er al veel zijn: een groepje middelbare scholieren uit Kralingen, dat examen gaat doen en daarna elkaar minder zal zien. Misschien dat ze jaren later elkaar tegen zullen komen en wellicht dat er dan duisterheden uit het verleden opgelost zullen worden. Van dit soort boeken is er een hele reeks te noemen. Van Grip (Stephan Enter) tot Ventoux (Bert Wagendorp) en van De dijk waarlangs wij lagen (Fleur Bourgonje) tot De provincie (Jan Brokken). Maar zo'n boek is Gloriejaren niet.

Er zit namelijk niet een 'gat' tussen de laatste maanden op de middelbare school en het leven erna; we blijven de personages volgen. Ook is de vriendengroep niet zo hecht. Een van de personages, Loos, hoort er zelfs niet bij. Hij is een wat moeilijk te vatten figuur, die in het begin steeds opduikt in het leven van Wiel, maar met de anderen heeft hij eigenlijk niets te maken.

Wel is hij de hoofdpersoon in het middelste deel van het boek. In de andere vier delen staan Wiel en Zina centraal. Zina doet haar best om Wiel door het examen te slepen. Ze helpt hem bij zijn huiswerk. Ze gaan ook wel samen op bed liggen, maar zijn meer broer en zus voor elkaar dan geliefden. Haar broer Cas is een moeilijke jongen, maar bijzonder intelligent. Hij zal later triomfen vieren in de wiskunde en vader van vier kinderen worden.

Bij het groepje horen ook nog Erik en Ruurd, maar zij krijgen van de schrijver en dus van de lezer minder aandacht.

Wie het boek gelezen heeft, moet zich wel afvragen wat de gloriejaren zijn. In het boek geeft Erik daar antwoord op, in de speech die hij houdt op de examenfeestjes. Ik geef een lang citaat:
Tegen middernacht klom Erik op een tafel om een speech te houden, net als de vorige avond, en de avond daarvoor. Het was elke keer dezelfde speech, hij werd alleen steeds langer, en als Erik iets vergat, was er wel iemand die hem hielp. In de krant had een artikel gestaan over de generatie die nu van school kwam. Een generatie zonder toekomst. De economie was ingezakt, het ging nog jaren duren voor er weer banen waren en de wereld werd nooit meer hetzelfde. Een uitkering was eigenlijk het beste waar een achttienjarige op kon hopen. Of een studiebeurs. Het hoogtepunt van de speech was iedere keer hetzelfde. Erik vouwde het krantenknipsel open, met een foto van een verregende fietsenstalling die het lot van hun generatie moest verbeelden. Wilden zij een toekomst? Iedereen riep hard van nee. Alleen sukkels waren met hun toekomst bezig. Wat Erik wilde was een verleden. Dat waren de gloriejaren. 
Het krantenknipsel heeft overigens ongelijk. Na de malaise van de jaren tachtig, volgen de jaren negentig, waarin de lijn weer opwaarts gaat. Loos wordt bijvoorbeeld een succesvol makelaar, Wiel, die zich een tijd terugtrekt om een dik boek te schrijven, waar hij vervolgens niets mee doet, komt in de informatica terecht en verdient daar veel en Cas wordt een succesvol wiskundige. Maar houdt dat succes de glorie in?

Wiel ziet vooral de leegte:
De volgende ochtend werd hij leeg wakker. Hij had onder water kunnen liggen en het had niets uitgemaakt. Niemand zat op hem te wachten. zijn leven was leeg. Zijn werk was leeg. Het was een trucje. Hij moest zo langzamerhand voor klanten bedanken omdat er te veel waren. Iedereen moest op het internet. Anders bestond je niet. Alleen daaraan zag je al dat het niets voorstelde. Het was allemaal namaak. Hij was namaak. Zelfs zakkenrollers maakten hun handen niet aan hem vuil. Nog even en er zaten drie nullen in het jaar en ging het hele internet onderuit, hackers namen het universum over en als het ooit nog goed kwam, was het tijd voor een nieuwe generatie. Wiels dagen waren geteld. 
Wiel ziet vooral het onbevredigende van het materialisme. Na de val van de Berlijnse muur ziet hij beelden van Berlijners die met duizenden tegelijk naar de andere kant rijden om videospelers te kopen. Het zal ze geen geluk brengen.

Geluk is trouwens ver weg voor veel personages. De huwelijken van de ouders zijn niet goed. Cas en Zina stichten allebei een gezin, maar dat zal niet de vervulling zijn van de verwachtingen die ze hadden (of die anderen van hen hadden). Wiel ziet het van een afstandje aan en neemt er geen deel aan. Voor mijn gevoel is hij de persoon in wie de verteller het meest van zijn eigen ideeën heeft gestopt.

Er zijn weinig elementen die het verhaal vooruitstuwen en dat is niet erg. Stevens heeft een aangename stijl. Op het achterplat lees ik dat Gloriejaren Stevens' toegankelijkste roman is. Dat maakt me wel nieuwsgierig naar zijn andere boeken. Van tijd tot tijd heeft de schrijver namelijk zinnetjes die intuïtief geschreven lijken; je kunt de associatie navoelen, zonder dat je het allemaal precies kunt beredeneren. In het citaat hierboven is dat het geval bij 'Hij had onder water kunnen liggen en het had niets uitgemaakt.'

Het lijkt of Stevens zich inhoudt in een deel van het boek. Maar af en toe piept er een zinnetje doorheen als 'Er hing een spons van een maan boven de bomen' of 'het huis kleefde op zo'n manier aan hem dat ze hem niet goed kon zien'. Fraai vond ik ook deze passage:
Het liefst had ze hem zachtjes wakker gemaakt, want in de tijd dat anderen keken naar het weerbericht konden zij doen wat niemand anders kon. Hun liefde bedrijven, met zo'n sluipend vuur dat ze op het laatst niet meer wist of ze nog compleet was of niet, want hij was zo diep in haar doorgedrongen dat er vast ergens iets was losgegaan. Je kon rustig naar vuurwerk kijken, maar waar bleef je als je zelf het vuurwerk was?
De verhaalelementen die de loop van de vertelling gaande houden, zijn er natuurlijk wel. Zo ontmoet Zina in Japan een Amerikaan aan wie ze nog lang blijft denken. Ze besluit hem in Amerika op te zoeken. De grootste versnelling zit in de plotselinge verdwijning van Femke, het jongere zusje van Cas en Zina. Wiel helpt mee zoeken en ook Loos lijkt iets te weten.

Ik vroeg me wel af wat Femke in het verhaal deed. Uiteindelijk blijkt na haar verdwijning dat sommige zaken anders in elkaar zitten dan we daarvoor dachten. Maar misschien is Femke ook wel degene die zich onttrekt aan het maatschappelijke leven waarin de anderen uiteindelijk terechtkomen. Nog jaren na haar verdwijning zal ze een centrale rol spelen in het hoofd van de anderen.

Gloriejaren is bepaald geen vrolijk boek, maar ik heb het wel met plezier gelezen. Misschien moet ik toch maar eens op zoek naar die andere boeken van Stevens.


Het bovenstaande filmpje is een deel van een langer gesprek. Dat vind je hier.

zaterdag 24 oktober 2015

De aanslag (Milan Hulsing)


Verreweg het bekendste boek van Mulisch is De aanslag. Natuurlijk helpt het dat het verfilmd is, maar belangrijker is dat het veel gelezen werd door middelbare scholieren. Het zal niet meer aan de top staan van het lijstje met meest gelezen boeken (dat zal Het diner of Mama Tandoori wel zijn), maar er zijn nog genoeg middelbare scholieren die het met plezier lezen. Ik veronderstel dan ook dat de inhoud van De aanslag bekend is. Voor wie niet weet waarover het boek gaat: samenvattingen zijn gemakkelijk te vinden.

Mulisch brak door bij het grote publiek met Twee vrouwen (1975), heb ik verschillende keren gelezen, maar het duurde toch nog tot 1982 voor hij een echte klapper maakte, met De aanslag. Intussen zijn er meer dan 750.000 exemplaren van verkocht. lees ik  hier.

Natuurlijk kwam er een film, en een toneelstuk, dat verrassend dicht bij het boek bleef. Zelfs de passage in de proloog over de man die een boot vooruitduwt door achteruit te lopen kwam erin voor.

En nu is er ook een stripversie, door niemand minder dan Milan Hulsing. Die verstripte al eerder literatuur; van een novelle van een Egyptisch auteur maakte hij het prachtige Stad van klei, waarin fictie en werkelijkheid steeds meer door elkaar gaan lopen.

Mulisch deelde zijn boek in in een proloog, gevolgd door vijf episoden. Elke episode is gekoppeld aan een jaartal: 1945, 1952, 1956, 1966, 1981. Hulsing hanteert een soortgelijke indeling, maar hij wijkt wel af. De episode die zich afspeelt in 1945 ontbreekt als apart hoofdstuk. Voor een deel komt wat Mulisch daarin vertelt terug in de proloog, voor de rest in flashbacks. De vierde episode is opgesplitst in twee episoden; Hulsing voegde een hoofdstukje '1976' in.

Mulisch schetste in de proloog de straat waarin de aanslag zich afspeelt. Verder vertelt hij daarin over de man die ik hierboven al noemde: hij boomt een bootje vooruit, door steeds naar de achterkant van de boot te lopen. Die man staat natuurlijk symbool voor de hoofdpersoon Anton, die steeds gericht is op het verleden.

Hulsing doet het anders: hij begint in het donker: het jongetje Anton zit met de verzetsstrijdster Truus in één cel. Dat is wel een mooie vondst: het startpunt is de duisternis en Anton is de rest van het boek op zoek naar alles wat met terugwerkende kracht licht kan brengen in zijn leven.

Truus raakt het gezicht van Anton aan, om te voelen hoe hij eruitziet. In zes plaatjes verandert het donkerblauw in felrood. Misschien is dat rood letterlijk, omdat Truus gewond is, maar het is ongetwijfeld ook symbolisch: de kleur van bloed, dat er gevloeid is bij het doden van Fake Ploeg, maar ook bij dat van Antons ouders en broer (al weet hij dat dan nog niet)bedekt alles. (Zie illustratie onderaan).

Het rood gaat over in de scène van de man in de boot. Op de plaatjes wordt alleen rood en zwart gebruikt. Op de laatste bladzijde van de proloog zien we de vier huizen, waarvan er eentje platgebrand is.

Op het voorplat van het boek staan de huizen nog alle vier overeind. Anton staat in de straat, hoog boven de huizen uit torenend. De fiets van de neergeschoten NSB'er ligt aan de kant van de weg. Door de verhoudingen en door de volwassen Anton (die bij de aanslag een jongetje was) moeten we wel concluderen dat het een scène is die zich afspeelt in het hoofd van Anton.

Hulsing schrapte dus de eerste episode en dat blijkt goed te werken. Bij stukjes en beetjes krijgen we verderop in het boek te horen hoe de aanslag heeft plaatsgevonden. Omdat je als lezer minder weet dan als lezer van de roman, verhoogt dat de spanning.

In verschillende passages valt op hoe inventief (en effectief) Hulsing het verhaal weergeeft. Als Anton teruggaat naar Haarlem en bij het monument komt, wikkelt een tak van een struik zich om zijn keel. Dat gebeurt weer als hij in de trein terug zit. Hij wordt overwoekerd, waardoor hij zo ongeveer zelf de struik wordt. Dat geeft de beklemming goed weer. De wurgstruik komt weer terug als hij in de laatste episode zijn vroegere buurmeisje ontmoet.


De tekeningen zijn gedaan in dunne lijntjes, die door hun geringe dikte niet zekerder zijn dan Anton is. De inkleuring is vaak in een gamma waarbij één kleur sterk overheerst, bijvoorbeeld oranje, met wat geeltinten. Soms blijft de inkleuring binnen de lijntjes waarin een personage getekend is, vaak loopt de kleur door in de achtergrond. Soms deed de inkleuring me wel denken aan die van Hanco Kolk, in bijvoorbeeld Meccano, maar die gebruikt vaker rechte lijnen in zijn kleurvakken.

De laatste tekst in het boek van Hulsing is: 'De kreten sterven weg, de golven trekken glad'. Anton loopt op dat moment mee in de grote demonstratie van 21 november 1981. Hij heeft net te horen gekregen hoe het allemaal zit en waarom de buren het lijk juist voor het huis van Anton en zijn ouders hebben gelegd en niet voor dat van de andere buren.

Hulsing tekent Anton, op zijn rug liggend, gedragen door de handen van de demonstranten. Daarna is er geen tekst meer. De demonstratie is afgelopen. Anton is alleen overgebleven, met zijn zoon Peter. Op het laatste plaatje lopen ze samen op, met verder eigenlijk niets om hen heen. Dat zou je leegte kunnen noemen, maar misschien is het juist ruimte.

Natuurlijk kende ik het verhaal van De aanslag. Ik heb niet alleen het boek gelezen, maar ook de film en het toneelstuk gezien. Ik wist dus wat er ging komen en toch heb ik zeer geboeid de beeldroman van Hulsing gelezen. Mooi, mooi, mooi.


Titel: De aanslag
Tekst: Harry Mulisch/Milan Hulsing
Tekeningen: Milan Hulsing
Uitgever: Oog & Blik / De Bezige Bij
Amsterdam 2015, gebonden, 160 blz. € 24,50

vrijdag 23 oktober 2015

Jheronimus (Marcel Ruijters)


Volgend jaar is het vijfhonderd jaar geleden dat Jeroen Bosch overleed. Hij werd geboren als Jheronimus van Aken en pas later nam hij de naam Bosch aan, naar de stad waarin hij woonde. Den Bosch wil dan ook graag weten dat Jheronimus daar thuishoort. Er zal uitgebreid aandacht besteed worden aan het jubileum, zoals te lezen is op de website, 'Welkom thuis, Jheronimus!' staat er op de openingspagina.

Bij het jubileum hoort ook een biografie, getekend en geschreven door Marcel Ruijters. Dat Ruijters  hiervoor gevraagd is, is niet zo verwonderlijk. Ook in bijvoorbeeld Alle heiligen (2012) en 1348 (2011) liet hij zien hoezeer hij geïnspireerd wordt door de Middeleeuwen.

Jheronimus is een mooi boek geworden, getekend in de stijl die we gewend zijn van Ruijters: veel langgerekte personen met prominente neuzen. Ruijters schuwt de smoezelige en onsmakelijke kanten van het middeleeuwse leven niet. Tegelijk laat hij zien hoe gewoon die zijn. Je kunt voor de oostelijke poort van Den Bosch leprozen tegenkomen, op een galgenplek vreten kraaien de halfverteerde lijken van opgehangenen aan. Dat is nu eenmaal zo.

Het schilderen zat bij Bosch in de familie: zijn grootvader deed het al. Jheronimus vormt met zijn broers Goessen en Jan een familiebedrijfje. Als Jheronimus het in zijn eentje voor het zeggen heeft, zal hij ook leerlingen in dienst nemen.

In de tijd van Jheronimus wordt de St. Jan gebouwd en Bosch heeft contact met de bouwmeester. In een flashback krijgen we te zien hoe ooit een brand de stad verwoestte. Jheronimus was nog maar een jongetje, maar hij kan het zich nog levendig herinneren. Terwijl zijn oudere broers proberen het huisraad en de inhoud van het atelier te redden, bekijkt hij hoe de stad in vlammen opgaat. Later zal hij erover zeggen dat hij het idee had dat hij door een engel gedragen werd.

Dat is een mooie aanwijzing voor het feit dat Jheronimus niet iemand was die zich tegen het geloof afzette. Wel had hij weinig op met sommige kerklieden. De Dominicanen worden dan ook consequent 'de honden van de Heer' (Domini canes) genoemd.

Ruijters bedient zich wel van een enigszins karikaturale stijl, maar in wezen is hij een realist. Doordat het dagelijkse (straat)leven zo realistisch getekend is, kunnen we ook zien hoezeer Jheronimus zich heeft laten inspireren door wat er om hem heen gebeurde. Op een gegeven moment is Bosch bezig om taferelen uit de hel te schilderen. Iemand merkt op dat het lijkt dat of hij een kijkje in de hel heeft genomen. Jheronimus antwoordt dan: 'Ik schilder hier wat ik zie alsof de Aarde de Hel zou zijn van een betere wereld.'

Ruijters heeft zich goed gedocumenteerd. Niet alleen verwijst hij naar de schilderijen van Jheronimus die we allemaal kennen (zoals De tuin der lusten en De verzoeking van st. Anthonius), maar ook naar schilderijen die verloren zijn gegaan. Achter in het boek worden de verwijzingen expliciet gemaakt, zoals er ook historische details worden toegelicht. Dat is allemaal goed verzorgd.

Waar Ruijters de teugels voor zijn fantasie kan laten vieren, is hij op zijn best. Zo wordt Jheronimus toegesproken door de geesten van zijn overleden vader en broer en aan het eind heeft zijn vrouw een nachtmerrie, waarin ze lijkt te lopen door de schilderijen van haar man. Ze komt er wezens tegen die afschrikwekkend moeten zijn, maar die geen effect op haar hebben, omdat ze op zoek is naar haar man. Het is een mooie verbeelding van het overlijden van de schilder.

Hoe het sterven van Jheronimus is geweest of waaraan hij gestorven is, weten we niet. Als hij een goed huwelijk heeft gehad, zal het ongetwijfeld een nachtmerrie voor zijn vrouw geweest zijn. De oplossing die Ruijters gevonden heeft, is dan ook indrukwekkend. Voor mij sprak uit de scènes de verwarring, maar evenzeer de liefde van Aleid voor haar man.

Ruijters is al veel geroemd om zijn tekeningen en dat is terecht. Met Jheronimus bewijst hij alweer dat hij ook een uitstekend scenarist is. Afgelopen jaar kreeg Ruijters de Stripschapprijs voor zijn hele oeuvre. Met dit boek bewijst hij maar weer eens hoe terecht dat is.



Titel: Jheronimus
Tekst en tekeningen: Marcel Ruijters
Uitgeverij: Lecturis
gebonden, 160 blz. €19,90

donderdag 22 oktober 2015

'Ik ben woedend'


In de nacht van 28 op 29 mei 1993 werd in Solingen, Duitsland, een aanslag gepleegd op een huis waarin een Turkse familie woonde. Vier Duitse jongeren stichtten brand, waarschijnlijk mede omdat drie van hen door Turkse bezoekers uit een verenigingsgebouw gezet waren wegens dronkenschap. De familie werd verrast in haar slaap. Vijf mensen kwamen om.

Vanuit Nederland werd er massaal actie gevoerd. Maar liefst 1,2 miljoen kaartjes werden naar bondskanselier Kohl gestuurd, met daarop de tekst ‘Ik ben woedend!’ En verder stond erop: ‘Vijf onschuldige vrouwen en meisjes zijn levend verbrand, alleen maar omdat ze buitenlander zijn. Via deze briefkaart wil ik laten weten dat ik verbijsterd ben.’

Op die kaartenactie is wel kritiek te leveren. Helmut Kohl kreeg de kaartjes, maar het was natuurlijk niet de schuld van de Duitse regering dat vier jongeren, die extreem rechts werden genoemd, deze aanslag pleegden. Bovendien waren er ook in Duitsland volop protesten.

In de actie is wel wat zelfgenoegzaamheid te proeven. Duitsland werd gezien als een barbaars land, waarin dit soort aanslagen mogelijk zijn. In Nederland gingen wij gelukkig heel anders om met mensen die niet oorspronkelijk uit ons land komen.

Aan dat opschrift ‘Ik ben woedend’ heb ik de laatste tijd nogal eens moeten denken. Er zijn in Nederland veel mensen boos zijn en misschien wel woedend.

Woede is een nuttige emotie. Wanneer je over iemands grens gaat, wordt hij boos. Woede helpt dus om die grens te markeren. Blijkbaar hebben tegenwoordig veel mensen het idee dat anderen over hun grenzen gaan. Ze plaatsen teksten op internet, ze werpen zich voor de auto van een staatssecretaris en ze bestormen, met bivakmutsen over hun hoofd, een noodopvangcentrum met vluchtelingen.

Op de kaartjes in 1993 werd gesproken over de verbijstering om wat met anderen gebeurt. Die mis ik in de acties van tegenwoordig. Ik heb het idee dat de woede van nu meer voortkomt uit het bewaken van het eigen domein.

Je zou kunnen zeggen dat mensen handelen uit eigenbelang, maar ik vermoed dat het eerder bezorgdheid is en misschien moet je die wel angst noemen. Angst om wat er zal gebeuren met veiligheid, huisvesting, werkgelegenheid.

Voor een deel zijn die angsten irrationeel, wat wil zeggen dat rationele argumenten ertegen vaak niet zullen helpen. We kunnen vertellen dat het aantal vluchtelingen dat Nederland opneemt, gering is in vergelijking met bijvoorbeeld de tijd van de Eerste Wereldoorlog. Zo’n 135.000 Belgen bleven tot het eind van de oorlog in Nederland wonen. Maar dat zal niet helpen.

Een kind dat bang is voor de krokodil onder zijn bed, zal niet luisteren naar de redenering dat het onmogelijk is voor zo’n dier om in huis te komen. Er moet een vader of moeder aan te pas komen, iemand die blindelings vertrouwd wordt door het kind. Die moet gaan kijken en als die verzekert dat er geen krokodil is, zal het kind gerustgesteld kunnen gaan slapen.

Maar wie wordt er tegenwoordig nog in die rol geaccepteerd? Wie kan een hand leggen op het haar van de boze mensen om hun angst weg te strelen? Wel zien we allerlei mensen die roepen dat er overal krokodillen zijn en dat ze ook onder jouw bed kunnen liggen.

Daarom zijn veel mensen bang. En ze uiten dat door hun woede. Ze plaatsen berichten op internet, ze demonstreren, ze roepen het luidkeels uit: ‘Ik ben woedend’.

We zullen hen lang door het haar moeten strijken en vaderlijk of moederlijk toe moeten spreken, voor ze gerustgesteld zijn. We zullen ze zo lang moeten omarmen tot het bloed niet meer zo snel door hun aderen jaagt en hun hart niet zo razend meer klopt. Dan pas zullen de krokodillen, al dan niet bestaand, wegsluipen van onder hun bed. 

Foto: Edwin Nieuwstraten

dinsdag 6 oktober 2015

Jos Vandeloo (1925 - 2015) overleden


Op maandag 5 oktober overleed Jos Vandeloo. Ik las het aan het begin van de lunchpauze en dacht: 'Ach, ja.' Ik wist niet dat Vandeloo nog leefde.

In de tweede helft van de jaren zeventig woonde ik in Gouda, in een internaat. Van tijd tot tijd liep ik naar de stedelijke bibliotheek, gevestigd in een mooi oud pand. Ik zocht elke keer een stapeltje poëzie uit, maar ook wel romans en verhalenbundels. Vaak op goed geluk. In die tijd heb ik bijvoorbeeld Kinderjaren van Tolstoj gelezen, romans van Daisne, Lampo, Couperus en Elsschot, maar ook het een en ander van Jos Vandeloo.

De muur nam ik het eerst mee: een klein boekje, met een harde bibliotheekkaft. Ruim gezet, herinner ik me, zodat het lezen goed opschoot. Het titelverhaal herinner ik me als een sterk verhaal. De blinde muur waarop een raam uitkijkt stond volgens mij ook op de omslag. De hoofdpersoon, die in een magazijn werkt, denkt te kunnen ontsnappen aan de doem van de blinde muur, zeker nadat hij een tweede raam heeft ontdekt, verborgen achter een kast. Uiteindelijk zal ook hij het moeten doen met een raam zonder uitzicht.

Het proza van Vandeloo is sober, helder. Ik las het boek snel uit. In de literatuurlessen was Vandeloo nooit genoemd en ik vermoed dat de kleine Knuvelder (Schets) die wij gebruikten de schrijver ook niet noemde. In ieder geval kwam hij niet voor in de paragrafen die wij moesten leren.

Ik kon toen niet weten dat Vandeloo in Vlaanderen een populair auteur was. Hij had toen ik hem las al titels op zijn naam staan die elke Vlaming kon noemen. De muur stamde uit 1958. Verder: Het gevaar (1960), De vijand (1962), Het huis der onbekenden (1963), De muggen (1973). In een Vlaams journaal werd hij 'de meest gelezen auteur van zijn generatie' genoemd.

Het gevaar en De vijand heb ik in ieder geval gelezen. Sterker nog: ik heb ze geregeld aanbevolen aan leerlingen die de boeken over het algemeen ook met plezier lazen. Van Het huis der onbekenden weet ik wel waarover het gaat, maar gelezen heb ik het niet. Dat is zo'n boek dat ik misschien ooit nog wel eens meepik bij een antiquariaat en dan ook nog ga lezen.

Het gevaar zal voor die tijd (1960) uiterst actueel geweest zijn: de gevaren van radioactieve straling. In het begin van het boek komt een wonderlijke scène voor: een man haalt een van zijn ogen uit de oogkas en legt dat voor zich op tafel. Pas later kom je erachter dat degene die dat ziet, al zover aangetast is, dat zijn waarneming niet meer te vertrouwen is.

Opwekkend is het boek bepaald niet, net als De vijand, dat zich in de oorlog afspeelt. Wie het boek leest, zal zich altijd de vraag stellen wie nu eigenlijk de vijand is: is dat de Duitser, of is dat juist de 'bevrijder' die zich bepaald niet onberispelijk gedraagt.

Las ik De coladrinkers (1978)? Ik weet het niet zeker meer. Wel het toneelstuk De week van de kapiteins (1969), een uitgave van Manteau, herinner ik me. Maar het heeft geen herinnering bij me achtergelaten.

In de jaren tachtig begon ik de Nederlandstalige literatuur te volgen. Ik zag boeken van Vandeloo voorbijkomen: De Engelse les (1980), Sarah (1982), Les Hollandais sont là (1985). Ik meen me te herinneren dat het titelverhaal een satirische kant had, maar misschien is dat helemaal niet zo en geeft alleen de titel mij dat in.

Al die boeken las ik niet, zonder reden. Of was De week van de kapiteins mij toch tegengevallen en heb ik daarom de rest van de boeken ongelezen gelaten? Een geheugen is maar een armzalig ding. Het helpt mij in dezen niet verder.

Na 1990 was het een beetje over met de productie van Jos Vandeloo. Hij schreef nog twee romans en twee verhalenbundels en er kwamen nog wat verzamelboeken uit. Zijn werk kwam in de schaduw terecht. Uiteindelijk raakte Vandeloo, in ieder geval door mij, vergeten. Zozeer dat ik tot zijn overlijden niet wist of hij nog leefde.

Wie op Wikipedia de lijst met boeken bekijkt die Vandeloo geschreven heeft, zal onder de indruk zijn van de productie. Vandeloo heeft bepaald niet stilgezeten. Er moet een mooie bloemlezing te maken zijn uit zijn verhalen. Zou dat iets voor de dundrukreeks van Van Oorschot zijn? Wie weet.

In een interview dat Luc Decorte had met Vandeloo (1988) citeerde de schrijver met instemming Herman Teirlinck: schrijven en doodgaan zijn dingen die je alleen doet. Het eerste heeft Vandeloo jarenlang met veel inzet gedaan, zoals hij ook in het interview uitlegt. Het laatste nu ook.

Hier een filmpje van de huldiging van Jos Vandeloo ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag.

Foto: weggeplukt bij het interview dat ik hierboven genoemd heb. 

maandag 5 oktober 2015

Collecte


Een tijdje terug kreeg ik Bijeen met man en muis toegestuurd, een boek van en door Hans Werkman. Het is een verzameling stukken (reportages, interviews) over verschillende schrijvers. Het eerste stuk gaat over een Achterbergexcursie, onder leiding van Wim Hazeu.

Werkman vertelt allerlei aardige feiten, die ik nu even laat rusten. Later zal ik uitgebreider over het gehele boek schrijven. Op een gegeven moment schrijft Werkman over de kerk in Neerlangbroek. Hazeu beklimt de kansel.
Aan zijn rechterhand hangen de langgestokte collectezakjes met de letter A van Armen, links die met de K van Kerk.
Uit mijn jeugd ken ik ook de collectezakken, maar in onze kerk hadden ze geen lange stokken, maar twee handvatten. De zakken met de lange steel kende ik wel: mijn neefjes en nichtje werden gedoopt in de kerk in Andelst en daar hadden ze die zakken aan een stok. Ook herinner ik mij een tekening in Te hooi en te gras, een boek van Rien Poortvliet, waarin een boer (zijn oom?) verkozen werd tot diaken. Hij oefende met een hooivork (wij zeiden: gavel), die hij voor de koeien hield.

In mijn herinnering stond er ook geen A op de zakken, maar een D, van diaconie. Eens per maand was er een extra collecte. De zak die in de derde rondgang passeerde, had een C, van collecte, waarschijnlijk. Ik heb als kind nog een tijdje gedacht dat de letters C, D en K stonden voor Centen, Dubbeltjes en Kwartjes. Centen gaven wij trouwens niet. Dubbeltjes? Kwartjes en guldens, geloof ik, maar zeker weet ik het niet. In ieder geval waren er nog geen collectebonnen.

Over het collecteren bestaan verschillende anekdoten. Zo waren er vroeger wel predikanten die 'op de zak' preekten. Hun honorarium (dat bij een predikant wel 'traktement' zal heten) bestond uit wat er tijdens de collecte werd opgehaald. Ik herinner me het verhaal (dat ongetwijfeld apocrief is) over een predikant die al  wilde collecteren voordat hij de preek hield. Voor honderd gulden hield hij een preek van een half uur, voor vijftig gulden een van een uur en voor driehonderd gulden een preek van vijf minuten, kondigde hij aan.

Uit een mond van een predikant die bij ons aan tafel zat, hoorde ik eens het verhaal dat hij wel vertelde als hij de collecte aankondigde: tijdens de maaltijd deelt een jongetje zijn vlees in tweeën. De ene helft wil hij aan de hond geven, die naast zijn stoel zit. Meteen grijpt vader in: 'Dat gebeurt niet! Dat is goed vlees en dat eet je zelf op.' Na de maaltijd vraagt de jongen of hij dan de botjes aan de hond mag geven. De vader stemt toe. De jongen verzamelt de botjes, legt ze in het bakje van de hond en zegt: 'Sorry, jongen. Het was als offer bedoeld, maar het is een collecte geworden.'

Ooit las ik een boekje over de Doleantie in Bennekom. Daarin stond een passage over de diaconie, die klompen verstrekte aan de armen. In die klompen stond op de kap een A gesneden, van 'Armen' dus. Waarom de kerk meewerkte aan de stigmatisering van de armen, is mij niet duidelijk. Om geld uit te sparen? Ik kan mij voorstellen dat iemand liever op versleten klompen loopt dan op klompen met een A.

De diaconie deelde op meer plaatsen klompen uit. Van de hervormde gemeente in Tiel is zelfs een heus klompenboek bewaard, waarin gerigstreerd staat welke gezinnen (van 1901 tot 1943) werden bedeeld met klompen.

Soms kwam de diaconie op onverwachte manier aan haar geld. In 1708 zette ene Willem Nuys in Gorinchem de legerpredikant voor schut. Diens Gorcumse collega’s klaagden een uur lang ten huize van de burgemeester. Daarna kwamen stadsbestuur en rechtbank in spoedberaad bijeen. Men nam een kordate resolutie over deze ‘enorme en buytensporige stoutheyt’: Willem moest gedurende zes weken zijn winkel sluiten en binnen vierentwintig uur 250 gulden aan de Hervormde diaconie betalen. Die kocht daarmee zo’n 750 ton turf voor de armen.

Willem schreef het stadsbestuur onderdanig, dat het rechtvaardige besluit helaas zijn gezin met vier kinderen ruïneerde. Hij was puur onbedachtzaam geweest en niet uit op belediging der Hervormde godsdienst. Goedertierenlijk permitteerde men hem zijn winkel al na drie weken te openen. De anekdote vond ik hier.

Een anekdote waarvan ik zelf getuige was, plaatste ik hier. Ook ooit opgevangen, maar waarschijnlijk verzonnen, is het verhaal over de predikant die vertelde dat er een collecte zou zijn 'ter bestrijding van deze dienst.'

Aangezien de collecte elke zondag terugkwam (en nog terugkomt) is er natuurlijk best eens wat vreemds voorgevallen. Iedere kerkganger zal dan ook wel zijn eigen verhalen hebben. Die hoor ik dan graag een keer.

zaterdag 3 oktober 2015

Frans Pointl (1933 - 1915) overleden


Voor mijn gevoel is het nog maar eventjes geleden dat ik een interview met Frans Pointl heb gehoord. Een mooi gesprek, dat Wim Brands met hem had. Ik had het indertijd gepodcast en ik beluisterde het toen ik met de auto naar een stripfestival reed, in Breda waarschijnlijk. Toch alweer twee jaar terug, merk ik nu ik het controleer. 

De naam Pointl riep indertijd meteen herinneringen bij me wakker. Meer aan de persoon dan aan wat hij geschreven heeft. Dat komt niet door het gesprek dat Adriaan van Dis ooit met Frans Pointl had, want dat heb ik nooit gezien. In de stukken die over zijn boeken verschenen, werd ook over de auteur geschreven en hij kwam natuurlijk ook in zijn verhalen naar voren.

Het leek me een eenzelvige man, sociaal wellicht niet zo handig. Zijn werkzame leven bestond uit kortdurende baantjes, hij woonde bij hospita's. In zijn verhalen leren we hem ook als jongen kennen.

Pointl debuteerde in mijn geboortejaar, 1959, met poëzie: Afscheid van laatste lente. Geen idee wat dat voor gedichten geweest zijn. Er zal nauwelijks aandacht aan besteed zijn. De bundel Ik raak aan je (1983) krijgt wel aandacht, bijvoorbeeld van Kees Bakker in De waarheid van 21 september 1983. Uit die recensie begrijp ik dat het in deze gedichten onder meer gaat over de moeder en hoe zij getraumatiseerd is door de oorlog. 
besefte ik
je waanzinnig dubbelleven
van overdag moeder
's nachts opbrandend
in de moffen-oven
In de jaren tachtig schrijft Point verhalen in het tijdschrift De Tweede Ronde. Als in kranten een signalering van een aflevering verschijnt, wordt Pointl soms genoemd. Margreet Hirs noemt Pointl waarderend in een stukje in de Leeuwarder Courant van 28 november 1986 als ze een bundel griezelverhalen (verzameld door Robert-Henk Zuidinga) bespreekt. Pointl leverde 'Poelie de Verschrikkelijke', een verhaal over een kat waarin Hitler gereïncaneerd lijkt te zijn. Het zou het slotverhaal worden in De aanraking (1983) en een bundel kattenverhalen (2008) zou dezelfde titel gaan dragen.

In 1989 verscheen de verhalenbundel De kip die over de soep vloog. Het deed aan als een debuut, omdat het vroege werk van Pointl zo ongeveer vergeten was. In het begin liep het nog niet zo hard met de recensies. Het werd wel al snel besproken door Dick Scheepstra in het Nederlands Dagblad van 27 november 1989, die er snel mee klaar was:
Ook al geen vrolijk stemmend boek. Het meeste wat de jongen/jongeman onderneemt, mislukt. En van enige troost in het geloof is geen sprake. Literair gezien is het wel een sterk debuut. Het taalgebruik en de sfeer zijn ethisch niet vlekkeloos. 
Maar in maart 1990 was Frans Pointl te gast bij Adriaan van Dis en dat was een succes. Nico Scheepmaker schreef erover in een Trijfel (Nieuwsblad van het noorden, 31 maart 1990):
Het publiek, allang blij dat het niet langer een sekonde te laat hoefde te lachen achter het Engels van Irene Dische en het Frans van Michel Tournier aan, sloot dat merkwaardige kantoormeneertje met zijn snorretje en zijn haakneus onmiddellijk in het hart en reageerde hinnikend op elke opmerking van Frans Pointl. Ik gunde het hem van harte. Zijn leven is nooit rozengeur en maneschijn geweest en is dat nog niet, dus een beetje succes kan geen kwaad.
Alleen... iedereen dacht dat hij de ene wise-crack na de andere humoristische repliek plaatste, terwijl hij in werkelijkheid met een wat naïeve maar grote ernst gewoon antwoord trachtte te geven op Adriaans vragen. 
De volgende dag lagen de stapels met exemplaren van De kip die over de soep vloog al bij de kassa en nog even later werd Pointl getipt voor de AKO-literatuurprijs. Hij werd wel genomineerd, maar de prijs ging naar Ferron, die weinig waardering had voor het werk van Pointl, zoals Jeroen Vullings nog onlangs memoreerde. Van De kip die over de soep vloog werden meer dan honderdduizend exemplaren verkocht.

Ik kocht het boek van Pointl in 1990. De gebonden uitgave, in de ECI-reeks 'Schrijvers van nu'. De afzonderlijke verhalen zijn me niet zo bijgebleven, meer de personen en de sfeer. Mooi sober geschreven, maar verder ook weer niet zo heel bijzonder. Wel heb ik meteen ook de volgende verhalenbundel gekocht, De aanraking, die in 1990 verscheen. Tom van Deel schreef daarover:
wie graag wat meer literatuur wil lezen, komt bij Pointl niet erg aan zijn trekken.
Dat lees ik tenminste in een artikel dat Jaap Goedegebuure in 1991 in Ons Erfdeel schreef.

Na die eerste twee boeken was het zo'n beetje over met Pointl, in mijn herinnering. Maar dat klopt helemaal niet. Hij schreef nog verschillende bundels, waaronder Rijke mensen hebben moeilijke maten (1993), De hospita's (1995), Poelie de Verschrikkelijke 2008) en De laatste kamer (2013). De recensies zal ik gezien hebben, maar ik heb er geen herinnering aan. Geen van de boeken heb ik gekocht of gelezen.

Het zou me niet verbazen als Pointl uiteindelijk herinnerd zal worden als de auteur van die ene bundel, De kip die over de soep vloog. En als 'dat merkwaardige kantoormeneertje', zoals Scheepmaker hem noemde. In het literaire woud was Pointl geen reuzeneik, maar berken mogen er ook zijn.

Frans Pointl overleed op 1 oktober. Hij werd tweeëntachtig jaar.

vrijdag 2 oktober 2015

Love in vain. Robert Johnson 1911 - 1938



Ach, wat weet ik van de blues? Niks eigenlijk. Nou ja, ik heb natuurlijk B.B. King in de kast staan en ik ken de namen van Muddy Waters en Howlin' Wolf, maar als je die een keer gehoord hebt, kun je ze eenvoudig niet meer vergeten.

Maar niet alles heb ik onthouden. Zo herinner ik me dat er een Amerikaanse artiest overleden was, een jaar of tien geleden, schat ik. Wie het was, weet ik niet meer. Wel weet ik dat enkele artiesten iets over hem zeiden. Ook B.B King wilde wat zeggen, maar hij was zo ontroerd, dat hij geen woord uit kon brengen. Toen sloeg hij een akkoord aan. Eén akkoord! En het was genoeg. Stom dat ik niet meer weet bij welke gelegenheid het was.

Nog geen maand geleden hoorde ik een uur lang Guido van Rijn op de radio, een interview over de blues. Na ongeveer een kwartier noemde hij Robert Johnson, de allergrootste blueszanger volgens Van Rijn. Die naam kende ik, want ik had Love in vain in huis, een getekende biografie van Johnson. Ik had er al bewonderend doorheen gebladerd, maar ik had nog niets gelezen. Dat moest ik dus maar eens doen.

De tekeningen in Love in vain zijn schitterend. Ze zijn van de hand van Mezzo, die we kennen van De vliegenkoning. Mezzo gebruikt grote zwartvlakken, met daarin oplichtende stukjes in wit. Het geheel heeft iets weg van van houtsneden, een effect dat we ook zien bij Charles Burns. Dat is intussen al meer mensen opgevallen.

Sherpa heeft er, zoals gebruikelijk, een mooi boek van gemaakt: gebonden, oblong formaat, het juiste, niet te witte papier, dat zwaar genoeg is. De tekeningen komen daarin goed tot hun recht. Vaak staan er een stuk of vier tekeningen op een pagina, maar soms mag een tekening een hele bladzij vullen. Onder die tekeningen bevinden zich verschillende juweeltjes, waar je minutenlang naar kunt staren, zonder je te vervelen.

Niet alleen de tekeningen zijn goed, ook het scenario zit degelijk in elkaar. We weten niet heel veel over Robert Johnson: hij werd maar 27 jaar oud en nam maar enkele platen op. Hij speelde geweldig gitaar en al gauw ging het verhaal dat Johnson zijn ziel aan de duivel had verkocht. J.M. Dupont, de scenarist, laat de verteller daar een beetje schouderophalend over doen.

Ja, het verhaal wordt niet tegengesproken door Robert Johnson, maar waarschijnlijk heeft hij gewoon heel goed les gehad. En in die tijd wemelde het van verhalen over artiesten die hun ziel verkocht zouden hebben aan de duivel. Blijkbaar hing het in de lucht.


De stem van de verteller staat mij zeer aan. Hij lijkt van een afstandje toe te kijken terwijl Johnson zijn leventje leeft. Al bij het eerste plaatjes spreekt hij hem aan:
Arme Robert, het liep slecht met je af, en alle moraalridders vinden vast dat je het ernaar gemaakt had. Maar voor ze je veroordelen, moeten ze weten waarom je het kamp van de ongelovigen hebt gekozen en waarom je zo snel opbrandde Dat zal ik jullie vertellen. 
En daarmee richt hij zich direct tot de lezer. Daardoor is er meteen een connectie tussen de lezer en Robert Johnson: ze worden kort na elkaar direct aangesproken, alsof ze zich in dezelfde ruimte bevinden, wat in zekere zin ook zo is, als je ervan uitgaat dat Johnson leeft in de tekeningen van het boek dat we in handen hebben.

Je vraagt je wel af wie die verteller eigenlijk is. Robert Johnson wordt als kind 'een duivel' genoemd, waarna de verteller zegt:
Een jongen naar mijn hart. Ik verfoei engeltjes, behalve als ik ze slechte manieren kan bijbrengen.
Toen Robert Johnson negentien jaar oud was, verloor hij zijn vrouw en zijn kind. Het is dan ook niet vreemd dat hij in de blues terechtkwam. De verteller:
Sommigen zullen zeggen dat God hem in het ongeluk stortte om zijn geloof op de proef te stellen. Ik denk eerder dat God wist dat dit schaap niet voor hem bestemd was en dat hij het daarom tegen zich in het harnas heeft gejaagd om het uit de kudde te verdrijven. 

 De verteller heeft duidelijk geen hoge pet op van God. Aan het eind stelt hij zich voor:
Ik loop al heel wat jaren mee en heb menig mens van ziel en geloof beroofd. Aangenaam kennis te maken... Ik denk dat je mijn naam al geraden hebt. 
In het hoekje van het laatste plaatje zien we iemand op de rug. Zijn hoofd lijkt wel wat op de archetypische Jezusafbeelding, maar achter op zijn jack lezen we nog net 'Hell', wat het begin zal zijn van 'Hell's angel'.. Het is niemand minder dan de duivel zelf, de engel uit de hel, die Robert Johnson graag zou hebben ontmoet, maar dat is dus nooit gebeurd.

Na de dood van Robert Johnson (waarschijnlijk vergiftiging) zegt hij:
Ik heb altijd gedacht dat God spijt had dat hij Robert al had teruggeroepen voordat zijn genie werd herkend. Denk je dat het toeval is dat degene die hij opdracht gaf zijn lof te bezingen en zijn heiligverklaring te orkestreren een dergelijke bijnaam droeg?
'Clapton is God!' roept het publiek.

Robert Johnson is dood, maar zijn muziek leeft nog steeds. Niet alleen Eric Clapton zong werk van hem, maar ook The Rolling Stones. Zij zongen het titelnummer van deze beeldroman op het album Gimme Shelter. Op dezelfde kant van de LP staat 'Sympathy for the devil'. Dat zal de verteller van Love in vain goedgedaan hebben.

Als een soort toegift na een concert is achter in het boek nog een Song Book opgenomen: zeven teksten van Robert Johnson, met daarnaast een grote potloodtekening. Mooi werk. Mooi boek.



Titel: Love in vain. Robert Johnson 1911 - 1938
Tekeningen: Mezzo
Scenario: J.M. Dupont
Vertaling: Arend Jan van Oudheusden
Uitg. Sherpa, Haarlem 2005, gebonden, 72 blz. € 24,95