zondag 31 december 2017

De lagere school (Wim Daniëls)

 
Je moet al zo'n beetje boven de veertig zijn, wil je op de lagere school gezeten hebben. Alle kinderen die na 1985 naar school gingen, gingen naar de basisschool. Die lagere school leek natuurlijk wel op de basisschool: je leerde er rekenen, lezen en schrijven, maar veel van wat toen gebruikelijk was is intussen veranderd. Wim Daniëls schreef er een boek over: De lagere school, met de fraaie ondertitel 'Toen bijna alles nog heel anders was'.

Natuurlijk heeft Daniëls zich gedocumenteerd: hij heeft uitgezocht wanneer men in Nederland schoolmelk begon te verstrekken of wanneer het schoolsparen ingevoerd werd, van wanneer tot wanneer de Jippo bestaan heeft en hoe het gesteld was met het het schoolzwemmen. Daarnaast putte hij uit zijn eigen herinneringen en die van Facebookvrienden, die hij opriep om herinneringen met hem te delen.

Dat leidt vaak tot vermakelijke anekdotes, zoals deze:
Juffrouw Hofman van de Savioschool in Vlaardingen had een -bij nader inzien- aparte manier van belonen. Wat een criterium was weet ik niet meer, maar leerlingen mochten na een goede prestatie met een groepje op woensdagmiddag bij haar thuis thee komen drinken en daarna haar auto wassen. Dat vond je nog een hele eer ook.
Ik heb, voor een paar pakjes kauwgom of zo, ook nog eens op een zaterdagochtend gewerkt in de groentetuin van meester Postma, samen met enkele andere jongens. Niet als beloning of straf, maar als een klusje.

Op wat Daniëls te berde brengt, is weinig aan te merken. Hij noemt wel Joris Driepinter, maar niet Mies Bouhuys, die de gedichtjes voor de advertenties maakte en bij de bestemmingen voor schoolreisjes ontbreekt Madurodam, maar dat zijn kleinigheden. Het schoolkamp ontbreekt. Toch was dat er al voordat de lagere school basisschool werd. Onze klas ging naar Duitsland. Ik mocht overigens niet mee van mijn ouders.

Ook het bezoek van de Sint aan de school of het vieren van het kerstfeest had wel iets meer aandacht mogen krijgen.

Daniëls geeft een vrij volledig beeld van de lagere school en daarbinnen kan iedereen zijn eigen herinneringen ophalen. Sommige dingen weet ik alleen van horen zeggen. Zo heb ik het niet meegemaakt dat er op zaterdag onderwijs werd gegeven. Ik wist zelfs niet dat er ooit op de lagere school op zaterdag school was. Op de middelbare school wel. Toen ik in de brugklas zat, hadden de hogere klassen nog op zaterdagmorgen les. Dat werd voor de hele school afgeschaft toen ik overging naar de tweede.

Aan sommige dingen zijn mijn herinneringen vaag. Luisterden wij naar de schoolradio? Volgens mij wel, maar ik twijfel. Misschien dat een oud-klasgenoot meer zekerheid kan geven. Mijn lief, net zo oud als ik, maar een paar dorpen verderop wonend indertijd, wist zeker dat er bij haar op school niet naar de radio werd geluisterd.

Tikkertje heeft iedereen gespeeld, vermoed ik. Slingertikkertje heette bij ons, als ik me niet vergis, 'stringvangertje', wat wel dialect geweest zal zijn voor 'strengvangertje'. We kenden ook nog ongelukstikkertje, waarbij je een hand moest houden op plaats waar je getikt was. Was iemand bijvoorbeeld op zijn enkel getikt, dan was het voor hem wel heel lastig om daarna iemand anders te tikken: met een hand aan je enkel kun je immers niet hard lopen.

Voor degenen die de lagere school doorlopen hebben, is de belangrijkste waarde van De lagere school het wakkerroepen van de herinneringen. Bij het schoolsparen zag ik ineens weer de zegeltjes voor me van de Rijks Post Spaarbank. Er stonden eekhoorntjes op.

Toen ik las over het vullen van de inktpotjes, zag ik de grote fles met de schenktuit weer voor me en ik rook weer de inkt. Als ik een tijdje terugdenk, komen er steeds meer herinneringen boven. Wellicht moet ik het komende jaar maar eens een stel van die herinneringen hier boekstaven.

vrijdag 29 december 2017

Mazzel tov (Margot Vanderstraeten)


Zes jaar lang kwam Margot Vanderstraeten bijna dagelijks als huiswerkbegeleidster bij een orthodox-joodse familie. Jaren later doet ze er verslag van in het boek Mazzel tov. De presentatrice van VPRO Boeken noemde het een roman en dat is niet zo vreemd. Het boek is eerder een journalistiek werk, een documentaire voor mijn part, maar het leest wel als een roman.

De laatste tijd verschijnen er meer boeken die eigenlijk geen fictie zijn, maar waarvan het lezen wel de ervaring geeft alsof je in een roman zit. Ik signaleerde dat bij bijvoorbeeld Eva van Bregje Bleeker en misschien is het ook wel het geval bij En we noemen hem van Marjolijn van Heemstra. Die laatste auteur is zich dat terdege bewust en speelt ermee: ze geeft ons ook een kijkje in hoe ze omspringt met de werkelijkheid.

Als je een boek leest als een roman, heb je te maken met personages. Allereerst dat van de ik-figuur, die we wel gelijk mogen stellen aan de auteur. Verder is er het gezin Schneider, met de vier kinderen, Simon, Jakov, Elzira en Sara. Vanderstraeten (zo noem ik de ik-figuur maar even) zal vooral met de middelste twee optrekken. Elzira heeft bijzondere zorg nodig: zij lijdt aan dyspraxia, een stoornis in de motoriek, die erger is als ze onder spanning staat.

Mazzel tov geeft niet alleen het verhaal van de werkstudente en het joodse gezin, maar ook het verhaal van haarzelf en haar vriend, een Iraanse man. Op een gegeven moment gaat het niet goed met diens zus en moeten ze naar haar op zoek.

Iedereen weet wel iets van hoe de zaken gaan in een gezin dat de joodse religie aanhangt, maar dat gaat vaak niet verder dan de kennis over wat uiterlijkheden, wat gebruiken. Wat het werkelijk betekent om op te groeien in een joods gezin, kom je niet zo gemakkelijk te weten. Mazzel tov laat ons daar meer van zien.

Vanderstraeten is nieuwsgierig: ze wil weten hoe de regels zijn voor het joodse gezin, maar ook hoe die regels beleefd worden. Ze staat open voor hoe het gezin is, maar sluit niet haar ogen voor eigen weerstand of ergernis als die er zijn.
Ik begreep die hunkering naar Bijbelse mores niet. Ik snapte niet waarom mensen zich het leven zo moeilijk moesten maken. Wie maakte wie hier iets wijs? Hoe kon je én van deze tijd zijn én tegelijkertijd zo strikt alle regels, wetten en rituelen van de joodse religie, de joodse cultuur, de joodse identiteit naleven?
Ondanks de punten van wrijving, of het onbegrip, blijft er de onderlinge sympathie. De familie vertrouwt Vanderstraeten en laat haar ook steeds meer toe in de eigen rituelen.

De joodse gemeenschap blijkt zeer gesloten te zijn. Vanderstraeten wordt met die geslotenheid geconfronteerd als de tweede man van de grootmoeder overleden is. Dat hoort ze pas drie jaar nadien. Aan geen van de gezinsleden heeft ze iets gemerkt.

De gemeenschap vermengt zich bij voorkeur niet met andere bevolkingsgroepen. Er is geen gearrangeerd huwelijk, maar wel een voorgesteld huwelijk. Een koppelaar of koppelaarster zoekt een geschikte partner. Als er zo'n partner voor je gevonden is, kun je nog wel weigeren.

Het gezin Schneider noemt zich modern orthodox, wat een verwarrende benaming is. Zij behoren in ieder geval niet tot de meest orthodoxe richting.

Ik had dit boek net uit toen de vernieling van een joods restaurant in het nieuws was. Als ik Mazzel tov niet gelezen had, had ik waarschijnlijk niet geweten, of in ieder geval niet beseft, hoe kwetsbaar de joodse gemeenschap is en hoe alert men is op antisemitisme. Waarschijnlijk is dat terecht. Het antisemitisme heeft een lange geschiedenis in Europa en wellicht schuilen er resten in elk van ons.

De staat Israël roept bij velen weerstand op en dat is heel begrijpelijk. Daar is immers ook reden voor. Maar dat Joodse mensen zich niet prettig voelen bij voortdurende kritiek op het land waarmee ze zich identificeren is net zo begrijpelijk.

Margot Vanderstraeten herkent in de manier waarop er over joodse mannen of vrouwen wordt gesproken de manier waarop er over vluchtelingen, moslims of Iraniërs wordt gesproken. Dat maakt ze immers mee bij hoe men omgaat met haar vriend Nima. Een voorbeeld van dat taalgebruik:
'Echte jodinnen zijn de ergste klanten die een mens zich kan voorstellen,' zei Milena. Zoals zij het woord 'jodinnen' uitsprak: alsof het heel vies smaakte. Ik herkende de toon in haar stem, de gedecideerdheid in haar woorden en haar blik: dezelfde als die waarmee soms over Nima en de zijnen werd gesproken.
Ik sprak nooit over jodinnen. Ik kreeg dat substantief moeilijk over de lippen. Het deed me aan de holocaust denken. Stond mijlenver van de zelfbewuste elegantie van Mevrouw Schneider, de aardige Elzira en de drukke Sara vandaan. 
Een groot deel van Mazzel tov leest als een ontdekkingstocht: Vanderstraeten leert het gezin en de joodse gebruiken kennen. De kinderen groeien op, veranderen, laten zich meer of anders kennen en Vanderstraeten ze komt steeds nader tot de familie en wordt steeds minder als een buitenstaander gezien.

Na zes jaar houden de bezoeken op, al blijft Vanderstraeten contact houden met de familie. De kinderen worden volwassen en gaan in Israël en de Verenigde Staten wonen. Daar bezoekt Vanderstraeten hen van tijd tot tijd.

Dan is de echte vaart wel een beetje uit het boek. Er zijn nog wel opmerkelijke feiten: bijvoorbeeld dat er in Israël buslijnen zijn waarin vrouwen achter in de bus moet zitten. Maar voor mijn gevoel was het boek toch over zijn hoogtepunt heen.  Meer dan aardig wil dat deel niet maar niet worden.

De kracht van het Mazzel tov ligt toch vooral in het eerste deel, waarin de auteur de lezer met gemak meevoert op haar tocht waarop ze een cultuur, een gezin en personen zal ontdekken en tot op korte afstand zal naderen. Boeiend, zonder meer.

donderdag 28 december 2017

De beste poëzie van 2017


De kop boven dit stukje is wel erg ronkend. Eigenlijk kan ik niet beoordelen wat de beste poëzie van het afgelopen jaar is, omdat ik (net als vorig jaar) weer erg weinig poëzie gelezen heb. Eigenlijk kan ik maar een lijstje van vier bundels maken:

1. Menno Wigman, Slordig met geluk (recensie)
2. Maartje Smits, Hoe ik een bos begon in mijn badkamer (recensie)


Er zijn nog twee andere bundels, waarover ik niet heb geschreven. Recenseren kon ik ze niet, omdat ik er als redacteur bij was betrokken. Maar ik wil ze wel signaleren en, vooruit, laat ik ze dan ook maar in het lijstje opnemen.
3. Marnix Niemeijer, Opname van opzij
4. Greetje Kruidhof, Wisselplaats
De bundel van Marnix Niemeijer is uitgekomen bij uitgeverij Brandaan. Er zijn enkele mooie tekeningen van Marcel Verbrugge in opgenomen. Gedichten en (nog meer) tekeningen zijn geëxposeerd in het UMC, Utrecht dus, en daarna gaat de expositie reizen.

Niemeijer droeg de bundel op aan zijn dochter Rieke. In de acht gedichten staat zij centraal.

1.
Uit de tuin kom je de keuken binnen. Tas stevig in de hand, je jas
blijft aan. Ik zie niks, zeg je. Ik heb geen oogbollen meer, papa.
Kun je mij terugbrengen. Je blik is van een ouder - voor alles
bang geweest. Ik buk me langzaam uit mijn stoel overeind.

Ben jij niet vlees van mijn vlees? Een handvol aarde,
met zachte hand geschept. De allereerste naam die ik vond
om weg te geven. Om steeds weer uit te spreken.

Of lag jij voor den beginne in de aard der dingen, waarachter
geen waarom waartoe. Een optelsom van prikkels, functies,
labels, waardoor gebeurtenis, betekenis, persoon.
Met onder aan de streep: gewoon te veel dopamine. 


 Het debuut van Greetje Kruidhof is uitgebracht door uitgeverij Aldo Manuzio in Kampen. Van die uitgeverij had ik nog nooit eerder gehoord. Opmerkelijk is dat voor in de bundel staat wie het copyright van het auteursportret heeft, maar dat het bewuste portret blijkbaar de bundel niet heeft gehaald. Maar goed, het gaat om de gedichten en die mogen er zijn. Een voorbeeld:
Een kier in de gordijnen
(1)

Elke morgen kijkt zij door een kier in de gordijnen
naar de stoep voor haar huis.

Vandaag staat er een hond voor de deur
laag en loom zwaait hij met zijn staart
alsof hij wacht bij een konijnenhol.

Zij wil dat zijn staart zwaait als de vlag
van de buurjongen toen hij was geslaagd.

Als ze eens door de achterdeur glipt
een stuk vlees op de stoep gooit, een bal.

Loopt hij straks misschien naast haar
wappert het gras als ze rennen.

Nog meer lijstjes:
De beste poëzie van 2016 (met links naar de lijstjes van de jaren ervoor).
De beste boeken van 2017.
De beste boeken van 2017 die ik niet gelezen heb.
De beste strips van 2017.

zondag 24 december 2017

De beste boeken van 2017 (die ik niet gelezen heb)

 Hoe goed boeken zijn die je niet gelezen hebt, weet je natuurlijk alleen van horen zeggen of van lezen schrijven. Kortom, het is nattevingerwerk. Toch maak ik elk jaar een toplijst van boeken die ik niet gelezen en vaak ook nog niet aangeschaft heb. Alleen al als geheugensteuntje is dat handig.

Hier staat het lijstje van vorig jaar, waaruit ik alleen maar de romans van Jeroen Olyslaegers en Lize Spit las. Ze kwamen wel in het lijstje met de beste boeken die ik dit jaar las.

Dit jaar liet ik ongelezen:

1. Tommy Wieringa, De heilige Rita
2. Charlotte Mutsaers, Harnas van hansaplast
3. Maxim Februari, Klont
4. Wessel te Gussinklo, De weergekeerde bloem
5. Thomas Verbogt, Hoe alles moest beginnen
6. Pieter Waterdrinker, Tsjaikovskistraat 40
7. Annet Schaap, Lampje
8. Murat Isik, Wees onzichtbaar
9. Koen Peeters, De mensengenezer
10. Renate Dorrestein, Reddende engel
  En er zijn nog wel wat boeken waarop ik met verheug: Elke Geurts, Ik nog wel van jou, Maria Stahlie, De middelste dag van het jaar en vooral ook Elly Biesters, Ongemakkelijke mensen.

Afgelopen jaar las ik maar weinig boeken uit mijn lijst van vorig jaar. Ik vermoed dat ik de boeken van Wieringa, Mutsaers, Verbogt en Schaap wel binnen een maan in huis zal hebben. Daarna zien we wel weer verder.

Hier een lijstje met de boeken van 2017 die ik wel las en hier een lijstje met de beste strips van 2017. En hier een lijstje met de beste poëzie die ik in 2017 las, met daarbij twee bundels waarover ik niet eerder schreef.





woensdag 20 december 2017

De beste strips van 2017


Het einde van het jaar. Dat betekent lijstjestijd. Ook dit jaar heb ik weer, niet zo heel erg regelmatig weliswaar, strips gelezen. Aan het einde van het jaar zet ik altijd op een rijtje wat voor mij de hoogtepunten waren. Vorig jaar maakte ik dit lijstje met links naar de lijstjes van vorig jaar.

Dit jaar heb ik veel goede strips nog ongelezen gelaten. De nieuwe Asterix bijvoorbeeld, maar ook Familieziek van Peter van Dongen, een verstripping van de roman van Adriaan van Dis. En natuurlijk had ik de nieuwe Manu Larcenet moeten lezen.

Net als vorig jaar laat ik de integrale heruitgaven buiten beschouwing. Dan kom ik tot dit lijstje:
1. La Casa (Paco Roca) (recensie)
2. Wills kracht (Willem Ritstier) (recensie)
3. Eloise (Ibrahim R. Ineke) (recensie)
4. Wol (Aart Taminiau) (recensie)
5. Sprookjes van Grimn zonder woorden (Frank Flöthmann) (recensie)
6. Zen zonder meester (Frenk Meeuwsen) (recensie)
7. Liefde in beeld (Margreet de Heer) (recensie)
8. Waarom ik mensen niet in mootjes hak (Renske de Greef) (recensie)
9. Het 9e eiland (Marcel Ruijters) (recensie)
10. Op weg en reis, Liesbeth Labeur (recensie)
Het boek van Liesbeth Labeur is een beetje een vreemde eend in de bijt. Het is al jaren geleden verschenen onder de titel Op weg naar Zoar (recensie). De heruitgave is overigens niet een precieze herdruk. Alleen dat al geeft mij een excuus voor opname in dit lijstje. De oorspronkelijke uitgave werd bekroond door het Stripschap. 

Het zal ook wel komen doordat ik de naam Liesbeth Labeur graag wil noemen. Haar roman Een lamp voor mijn voet is een bijzonder boek. Het is voor een deel een roman, maar het is ook zeer rijk geïllustreerd. Het behoort niet tot de beste boeken die ik gelezen heb, maar het is wel een belangrijk boek: het stelt seksueel misbruik binnen een orthodox christelijk milieu aan de orde. Liesbeth Labeur is een interessant auteur en een interessant kunstenaar. Laten we haar volgen.

Maar laten we ook vooral strips blijven lezen. 

Het lijstje met de beste romans van 2017 plaatste ik hier en hier het lijstje met de beste boeken die ik niet gelezen heb.En dit is het lijstje met de beste poëzie die ik in 2017 las.

 




dinsdag 19 december 2017

De beste boeken van 2017


Zoals elk jaar maak ik in december de balans op van de boeken die ik door het jaar heen las. Mijn lijstje van vorig jaar vindt u hier, met daarin ook linkjes naar de lijstjes van het jaar ervoor.

Ik schrijf 'boeken' maar eigenlijk bedoel ik 'romans' en 'verhalenbundels', want alleen al in die categorieën kan ik gemakkelijk een lijstje van tien vullen. Dit jaar ziet dat lijstje er als volgt uit.

1. Stefan Hertmans, Oorlog en terpentijn (recensie)
2. Maarten van der Graaff, Wormen en engelen (recensie)
3. Marjolijn van Heemstra, En we noemen hem (recensie)
4. Lieke Marsman, Het tegenovergestelde van een mens (recensie)
5. Jeroen Olyslaegers, Wil (recensie)
6. Walter van den Berg, Schuld (recensie)
7.  Franca Treur, Hoor nu mijn stem (recensie)
8.  Jamal Ouariachi, Herinneringen in aluminiumfolie (recensie)
9.  Hans Münstermann, Geraakt (recensie)
10. Lize Spit, Het smelt (recensie)
Niet alle boeken zijn van afgelopen jaar, maar ze zijn wel van de afgelopen vijf jaar, wat ik redelijk recent vind. Van Walter van den Berg las ik ook Van dode mannen win je niet. Ik heb besloten de twee romans van Van den Berg geen wedstrijdje te laten houden met elkaar en ik nam alleen de meest recente op.

Bij alle boeken is het criterium geweest hoe ik ze mij herinner. Misschien bedriegt mijn geheugen mij en was ik kritischer of lovender vlak na lezing. Dat is dan maar zo.

Sommige boeken vallen net buiten dit lijstje, maar ik wil ze toch even noemen: Wederzijds van Kees 't Hart, Eva van Bregje Bleeker en, ondanks het bombastische begin van het boekje, De dood van Murat Idrissi van Tommy Wieringa.

Elk jaar maak ik ook een lijstje van de beste boeken die ik niet gelezen heb. Vorig jaar was dit dat lijstje. Meestal is het voor mij een goed geheugensteuntje als ik een boekhandel binnen loop. Opmerkelijk is dat ik dit jaar maar twee van die boeken las: die van Jeroen Olyslaegers en van Lize Spit (die ik in het lijstje per ongeluk Lisette Spit noemde).

Er waren dit jaar nog meer boeken die ik met plezier gelezen heb, maar die niet goed te vergelijken zijn met de literaire werken die ik hierboven genoemd heb. Dat zijn:
Ewoud Kieft, Het verboden boek (recensie)
Monica Soeting, Cissy van Marxveldt, een biografie (recensie)
En ik had ook nog de boeken van Marja Pruis en Colet van der Ven kunnen noemen. Non-fictie, en ook interessant. 

Tussen haakjes heb ik steeds 'recensie' geschreven met daaronder de link naar het stukje dat ik daarover schreef. Misschien is 'recensie' daar niet altijd het goede woord voor, maar ik wilde niet de ene keer 'stukje' en de andere keer 'blogpost' of 'artikel' schrijven.

Veel goede boeken dit jaar, al waren er natuurlijk ook tegenvallers (Siebelink, bijvoorbeeld). Maar ik kon gemakkelijk tot tien goede boeken komen.

Dit  is het lijstje met de beste strips van 2017. Nou ja, voor zover ik ze gelezen heb.
En hier het lijstje met de beste boeken van 2017 die ik niet gelezen heb. 
De beste poëzie die ik in 2017 las, vind je hier.

woensdag 13 december 2017

Spic en span (Woorden die je weinig hoort 9)



Op dit moment lees ik Mazzel tov van Margot Vanderstraeten. In België is het boek een bestseller en blijkbaar loopt het in Nederland ook goed. Bij de 'boekenwedstrijd' van NRC Handelsblad staat het tussen de vijfentwintig boeken waarop gestemd kan worden.

Overt wat ik van Mazzel tov als geheel vind, zal ik later schrijven. Nu over een passage die me opviel. Op bladzijde 177 las ik:
Krystina vulde een emmer met sop. Zij zou ervoor zorgen dat alles er straks spic en span bij lag. 
Dat 'spic en span' hoor je niet zo veel meer, dacht ik. Het betekent natuurlijk 'schoon', of zoals de Vlamingen zeggen: 'proper'. Vanderstraeten is Belgische en blijkbaar is in België de uitdrukking 'spic en span' (nog) gangbaar.

Leeuwarder Courant 24 februari 1975
Mijn indruk dat in Nederland 'spic en span' niet zo veel meer gebruikt wordt, blijkt overigens niet te kloppen. Onder mijn leerlingen (scholieren in het middelbaar onderwijs) zijn er heel wat die weten wat ermee bedoeld wordt. Dat er ooit een schoonmaakmiddel was dat zo heette, weten ze dan weer niet.

Blijkbaar was het schoonmaakmiddel Spic en Span zo succesvol dat alleen de naam al synoniem werd met schoon. Advertenties uit de tijd van mijn jeugd (de jaren zeventig) zijn gemakkelijk te vinden.

In 1975 blijkt de Spic en Span 1,29 te kosten bij de C en C Euromarkt. Er werd nog betaald in guldens, ondanks de naam van de winkel.

Limburgsch Dagblad 27 september 1972
Drie jaar eerder, in 1972 dus, kostte Spic en Span 1,43, al kon de Gegro het product aanbieden voor 1,19. 'Gegro nagelt de concurrentie aan de prijzenschandpaal!' staat er boven de advertentie. Er wordt maar liefst 11 procent korting gegeven. In de advertentie staat '11% verlaging'. Dat scheelt blijkbaar knaken, gezien de afgebeelde munten. Op de uitsnede die ik van de advertentie genomen heb, is niet meer te zien of het guldens of rijksdaalders zijn, maar het zijn rijksdaalders.

Mijn moeder gebruikte geen Spic en span, maar ik kende het merk. Het was op dat moment al niet nieuw meer. Aan het eind van de jaren vijftig wordt er veelvuldig voor het schoonmaakmiddel geadverteerd in de kranten (zie ook de advertentie onderaan). Spic en span maakt alles blinkend schoon, zonder dat je hoeft te schrobben en het heeft ook nog de geur van dennen. Schoonmaken gaat, door het gebruiksgemak, sneller dan met de andere producten. Het kan nu in de helft van de tijd. Als we die advertenties tenminste moeten geloven.

In de jaren zestig gaat het blijkbaar goed met Spic en Span, want er is geregeld een vacature voor een vertegenwoordiger die verschillende producten, waaronder Spic en Span op de winkelschappen moet zien te krijgen.

De Maasbode 23 november 1929.
In verschillende oudere advertenties (eind jaren twintig, begin jaren dertig) wordt er geadverteerd voor de combinatie Premier Junior of Duplex (een stofzuiger) en Spic-Span (blijkbaar een klein zuigertje), bijvoorbeeld in de de Maasbode van 23 november 1929 (zie hiernaast). De merknamen Spic-Span en Spic en Span liggen merkwaardig dicht bij elkaar en allebei hebben ze met schoonmaken te maken.

Spic en span is niet oorspronkelijk Nederlands; het was een Amerikaans merk. In december 2016 besteedde de 'Taalisman' (Frans Lisman) er een mooie bijdrage aan. Volgens de Oxford Dictionary hebben de Engelsen de uitdrukking ontleend aan het Nederlandse 'spiksplinternieuw'. Op een site kom ik ook nog een verwijzing naar Noorse herkomst tegen.

In ieder geval was Spic en Span een bekend schoonmaakmiddel. Waarschijnlijk is het in Nederland geïntroduceerd in 1922. In het Haarlems Dagblad van 4 november kwam ik onderstaande tekst tegen, waarin de datum 3 november 1922 wordt genoemd.

We kunnen ons afvragen of het om hetzelfde schoonmaakmiddel gaat als het middel waarmee later vloeren werden gereinigd. In de advertentie wordt immers alleen gesproken over koper, zilver en nikkel. Misschien is het een soort Brasso geweest. Voor de herkomst van de uitdrukking 'spic en span' in de betekenis van 'schoon' lijkt het me van minder belang.


Het schoonmaakmiddel wordt gepersonaliseerd: Spic en Span zijn twee personen geworden, twee figuurtjes. Ik kwam ook onderstaand plaatje tegen, zonder bronvermelding. Het zal wellicht van later datum zijn, maar de figuren verwijzen duidelijk naar het schoonmaken. De tekst is: 'Zo, alles weer Spic en Span'. Of de uitdrukking toen al gangbaar was of op dat moment geïntroduceerd is, kon ik niet achterhalen.


Spic en Span als benaming voor een duo heeft overigens ook navolging gevonden. Er is een Limburgs feestduo dat zich Spik en Span noemt. Wie benieuwd is naar de muziek van het duo kan dat op YouTube met gemak vinden. Een afbeelding van het tweetal vindt u onder aan dit blogbericht.

In Vrij Nederland wordt in 2007 verslag gedaan van het proces Holleeder. Daarbij komen ook de onderwereldfiguren Klepper en Mieremet ter sprake. Ook zij worden aangeduid als Spic en Span.

In 1968 blijken Spic en Span niet meer twee personen te zijn, maar dan bestaat er een 'meneer Spic & Span'. In de advertentie (Het Parool, 29 februari) wordt in de naam het &-teken gebruikt. We komen ook wel, in het Engelse taalgebied de spelling Spic 'N Span tegen.
Het Parool, 29 februari 1968
De Telegraaf, 11 april 1968
De meneer blijkt overigens niet alleen te zijn. Er is een team van mensen die gekleed zijn in rood en geel. Wie een simpele vraag kan beantwoorden en een pak Spic & Span kan laten zien, verdient vijfentwintig gulden.

Het schoonmaakmiddel werd zo bekend dat de naam synoniem werd aan glanzend schoon. Daar hebben veel bedrijven bij de keuze van hun naam dankbaar gebruik van gemaakt. Wie even googelt, vindt dan ook verschillende bedrijven die zich Spic (of Spik) en span noemen. Het betreft schoonmaakbedrijven, glazenwassers en verwante dienstverleners. Je vindt de voorbeelden bijvoorbeeld hier en hier. Er zijn er heel veel meer.

Opmerkelijk is een bericht in de Leeuwarder Courant van 12 november 1992 over een sportkrant die huis-aan-huis verspreid wordt. De naam daarvan is SPAN, Sportief Aktueel Noord. Dat blijkt geen succes: de freelancers en de medewerkers hebben nog 50.00 gulden tegoed. Intussen wordt er al gewerkt aan het uitbrengen van een soortgelijk blad. De auteur van het artikel suggereert als naam van het blad SPIC (Sport In Contanten).

In krantenberichten komt de uitdrukking 'Spic en Span' regelmatig voor en dat gebeurde zelfs nog vrij recent: bijvoorbeeld in het AD (2016): 'Alles spic en span voor koninklijk bezoek.' Veel vaker dan ik verwacht had, komt de uitdrukking voor.

In Computerworld (2017) lezen we: 'Maak Android weer spic en span schoon'. Strikt genomen had dat 'schoon' er niet achter gehoefd; 'spic en span' betekent al 'schoon'.

Opmerkelijk is dat in NRC Handelsblad van 6 september 1986 de Engelse variant, 'spic-and-span' wordt gebruikt (zie hier).

Nog een voorbeeld:
Trouw, 19 mei 1988

Een nieuwe betekenis vond ik in het Gouds Dagblad van 5 december 2017: 'Wil jij er ook spic en span bijlopen?' Het artikel is gepubliceerd in de maand van de kerstdagen en op de foto zien we schoenen. 'Spic en span' betekent hier niet 'schoon', maar 'tot in de puntjes verzorgd'. Die betekenis kwam ik nog niet eerder tegen.

Ten slotte blijkt spic en span ook een stof te zijn. Het wordt vermeld in de Volkskrant van 3 maart 1959 in een artikel over Modehuis Holthaus. De titel luidt: 'Vernieuwd huis Holthaus toont exclusiviteit naast eenvoud.' Het modehuis toonde de 'boutique-collectie'. Daar was ook kleding bij die gemaakt was van spic en span, een mengsel van wol en orlon. 'Ideale stof' volgens de journalist, want het kreukt niet.
De Volkskrant 3 maart 1959

Voor mij is 'orlon' al een onbekend woord. Het zal een synthetische stof zijn. Mijn moeder en mijn zus hoorde ik indertijd wel praten over 'dralon' wat een soortgelijke stof zal zijn. Het zal niets voor niets eindigen op -lon, net als 'nylon'

Spic en Span was een beroemd schoonmaakmiddel. Het bereikte vanuit Amerika niet alleen het Verenigd Koninkrijk en Nederland, maar ik ben ook verwijzingen naar 'Spic und Span' en 'Spic e Span' tegengekomen. De uitdrukking 'Dat ziet er weer spic en span uit, is in ieder geval vrij algemeen geweest en nog steeds wordt die veel gebruikt.

Waarschijnlijk komt dat mede door de reclame. Er zijn op YouTube veel commercials te vinden, die doorlopen tot in de jaren negentig van de twintigste eeuw. Het product figureerde ook in verscheidene 'soap opera's', lees ik hier, op de Engelstalige Wikipedia. Het vreemde is dat er als startpunt voor Spic and Span de jaartallen 1926 en 1933 worden genoemd, terwijl er in Nederland in 1922 al naar verwezen wordt.

Het product is, voor zover ik weet, verdwenen, maar de uitdrukking bestaat nog. Misschien zullen we nog jarenlang zeggen dat iets er spic en span uitziet. Het zou me niet verbazen.


Het Vrije Volk, 16 januari 1958

Leeuwarder Courant 28 augustus 1981


vrijdag 8 december 2017

Sjakie en de chocoladefabriek (Knipoog 68)


In krantenkoppen wordt geregeld verwezen naar film- of boektitels. Intussen heb ik hier al heel wat van die knipoogjes gesignaleerd. Zo'n knipoog werkt natuurlijk alleen bij bekende titels. En je moet erop kunnen variëren. Dat kun je bijvoorbeeld niet bij een titel als Mathilda, maar wel bij Sjakie en de chocoladefabriek.

Dat deed Youp van 't Hek op 18 november in NRC Handelsblad toen hij een column schreef met de titel 'Sjakie en Steroïdenfabriek'. Sjakie is Jacques Brinkman, die in een column in de Telegraaf suggereerde dat Dafne Schippers wat gebruikt zou hebben om beter te kunnen presteren. Daar had hij geen aanwijzingen voor.

Later krabbelde Brinkman terug, zeggend dat het niet zijn aantijgingen waren, maar dat hij de twijfels van anderen weergaf. Toen was er al ophef, lees ik hier bijvoorbeeld.

Mij was die ophef geheel ontgaan, maar door de column van Youp van 't Hek raakte ik er toch van op de hoogte. Die column ging overigens niet alleen over Brinkman, maar ook over Omtzigt en over Job Passchier. De enige verbinding is dat het drie zaken zijn waarover Van 't Hek zich heeft verbaasd.

De titel verwijst naar Jacques Brinkman en naar het boek van Roald Dahl. Ik had het idee dat de combinatie van een naam en een soort fabriek wel vaker gebruikt was. Ik vond een verwijzing naar een column op 'De jonge journalist', 'George en de leugenfabriek", maar op de site zelf kon ik de column niet terugvinden.

Op Don Quijote tref ik ook een verwijzing aan: AIPAC en de leugenfabriek. Ook gezien: 'Isis, blikje cola en de verhaaltjesfabriek' (hier). Jeroen Defouw schreef over 'Et en de letterfabriek' (hier).

Daarnaast komt de samenstelling met -fabriek geregeld voor zonder naam: de verhalenfabriek, de geruchtenfabriek, de gedichtenfabriek. Diederik Stapel en A.H.J. Dautzenberg schreven samen het boek De fictiefabriek.

Of de gemiddelde lezer daarbij ook aan Dahl moet denken, betwijfel ik. Bij Dahl gaat het immers om een letterlijke fabriek, bij gedichten, verhalen en geruchten gaat het erom dat er wel heel veel van in omloop gebracht worden, als ware het fabrieksmatig.

Van 't Hek heeft goed ingeschat dat we een knipoog naar Sjakie en de chocoladefabriek gemakkelijk oppikken. Wellicht dat de naam Jacques hem op het idee gebracht heeft, maar ook als er gestaan zou hebben 'Youpie en de steroïdenfabriek' hadden we aan Dahl gedacht. Het werkt.

donderdag 7 december 2017

Zen zonder meester (Frenk Meeuwsen)


Zweverigheid is niet aan mij besteed. Of misschien moet ik zeggen dat iets wat anderen serieus nemen op mij al gauw als zweverig overkomt. Ik zal vriendelijk knikken als iemand begint over auramassage, het herhalen van mantra's, reïncarnatie of gebedsgenezing, maar ik voel de scepsis tijdens zo'n gesprek in mij groeien.

En dan heb ik ineens het boek Zen zonder meester van Frenk Meeuwsen voor me liggen, een graphic novel op welks kaft een man staat die letterlijk zweeft. Hij zit in kleermakerszit, een bekende houding tijdens meditatie en trekt zichzelf, als een Baron van Münchhausen, aan een draadje uit zijn hoofd omhoog.

Het boek begint met de beroemdste zentuin van Japan, die van de Ryoan-ji-tempel. Het is een grindtuin met daarin vijftien grote stenen, die je nooit allemaal tegelijk kunt zien. De tuin bevindt zich in Kioto, waar we de verteller, de 'ik' (Frenk) aantreffen in wat ik maar even 'het heden' noem.

In het volgende hoofdstuk wordt de lezer meegenomen naar het verleden, waar de jonge Frenk een boek ontdekt in de boekenkast van zijn vader (De tuinen van zen van Bert Schierbeek). Het zal het begin zijn van zijn zoektocht. Later zal hij ook Zen en de kunst van het motoronderhoud van Robert M. Pirsig lezen, zoals zoveel mensen deden. Het stond wekenlang boven aan het lijstje met meestverkochte boeken.

Afwisselend volgen we Frenk in Japan en in zijn jeugd. In die jeugd zien we bijvoorbeeld een klasgenoot tegen wie iedereen opkijkt, maar die ook gewelddadig is. In de woorden van Meeuwsen: 'Ik begreep niet dat iemand zo wreed kon zijn, maar ik begreep wel meer dingen niet'.

Misschien is dat wel de houding die de jongen verder heeft gebracht: weten dat je dingen niet weet of niet begrijpt en dat observeren.

Wat Zen zonder meester goed verteerbaar maakt, is de totale afwezigheid van bekeringsdrang. Meeuwsen beschrijft zijn eigen zoektocht en de lezer mag zelf weten wat hij daarmee doet. Bovendien bevatten de beschrijvingen van Meeuwsen de nodige ironie. Er is zelfspot over zijn onhandigheid of over hoe moeilijk hij het vond om aan niets te denken, en bovendien ziet hij de humor om zich heen. Ik moest bijvoorbeeld erg lachen om de monnik die vertelt dat de koningin van Nederland de stad heeft bezocht en dan keihard het Wilhelmus begint te zingen.

Er is ook kritiek, bijvoorbeeld op het gedrag van een beroemde zenmeester. Ook dan blijft Meeuwsen overigens mild, net als in de rest van het boek. Mensen mogen hun meesters kiezen, maar ook meesters zijn maar mensen en je kunt ook heel goed je weg zoeken zonder meester.

Meeuwsen heeft een aantal jaren in Kioto gewoond, maar hij was op meer plekken in Japan. Zo was hij in Kobe tijdens de aardbeving van 1995, die aan meer dan zesduizend mensen het leven kostte. Het ooggetuigenverslag is indrukwekkend.

Zen zonder meester eindigt met een epiloog over het kalligraferen en dan met name het teken voor boom. De laatste pagina is gevuld met een bos vol boomtekens. Het gaat niet alleen om de tekens, legt Meeuwsen uit, maar ook om het wit eromheen. Misschien is het juist wel dat wit aan het einde van het boek dat de lezer de ruimte geeft. Om het in te vullen of om het leeg te laten en het een is niet beter dan het ander.

Deze beeldroman wordt niet verteld volgens een rechte verhaallijn en er is ook niet echt een plot. Dat lijkt me goed te passen bij de inhoud. Misschien moeten we ook niet heel erg proberen te interpreteren of er iets in te ontdekken, maar moeten we het boek gewoon ondergaan. Lezen en in het moment van het lezen zijn en verder niets.

Zoals gezegd had ik enige scepsis toen ik aan Zen zonder meester begon en ik was me daar ook van bewust. Die scepsis verdween al gauw. Doordat Meeuwsen een boeiende verteller is, maar ook doordat hij bepaald geen apologeet is en zijn lezers veel ruimte geeft.

De tekeningen staan in dienst van het verhaal, waardoor ze soms maar bescheiden de aandacht trekken.  Maar ze zitten goed in elkaar: veel oog voor het gebruik van zwartvlakken, op zijn tijd wisselingen van kijkersstandpunt en soms pakt Meeuwsen ineens uit, bijvoorbeeld om te laten zien hoe bij het jongetje Frenk de beelden in zijn hoofd maar aangemaakt worden. Die vullen als rechthoeken en balken de ruimte om hem heen. We zien hoe de beelden invloed hebben op de jongen en op zijn tekenen. In een van de tekeningen is Frenk helemaal opgesloten in de beelden, als in een te krap pashokje.

Zen zonder meester heb ik geboeid gelezen en herlezen. Dan blijkt wel dat de kaft wat aan de dunne kant is, wat het boek als ding kwetsbaar maakt. Ik snap dat boeken ook betaalbaar moeten blijven, maar een iets dikker kaft had het net wat meer allure gegeven. Maar dat is natuurlijk een gedachte die helemaal niet past bij de inhoud van het boek.

Titel:  Zen zonder meester
Tekst en tekeningen: Frenk Meeuwsen
Uitgeverij: Sherpa
Haarlem, 2017; 288 blz. 19,95 euro, softcover.


maandag 4 december 2017

Zoals het is (Floris Tilanus)



We zijn geneigd de teksten die we horen of lezen op maar een enkele manier uit te leggen. Vaak is dat voldoende, maar soms lopen we daarmee vast. Floris Tilanus schrijft niet alleen, maar tekent ook. De teksten vertellen ons een ander verhaal dan de tekeningen, op het eerste gezicht. Maar het is hetzelfde verhaal.

Voor de site van Literair Nederland schreef ik daarover:

Weten we wel hoe het is?


Zoals het is, van Floris Tilanus, ziet eruit als een prentenboek: op de rechterpagina een paginagrote pentekening, op de linkerpagina een stukje tekst, nooit langer dan vijf regels. En net als bij een prentenboek, zou de tekst eigenlijk voorgelezen moeten worden, liefst zonder dat de toehoorder de plaatjes ziet. Die kan dan luisteren naar ‘Het leven van professor Joachim Schwarz’, zoals de ondertitel luidt. Schwarz lijkt een man met een geslaagd leven: hij gaat, na een licht ontbijt, naar de universiteit, kijkt even rond bij een antiquariaat, wandelt naar een koffietentje, praat in het park met een oude vriend, eet ’s avonds in een restaurant en gaat uiteindelijk tevreden slapen: ‘En als hij aan het eind van de dag zijn hoofd in een schoon kussensloop laat zakken, denkt hij geregeld: het leven is zo slecht nog niet.’

Wie daarna de tekeningen bekijkt, krijgt een andere indruk van het leven van Schwarz. Zo gaat de professor wel naar de universiteit, maar niet om college te geven. Hij praat wat met de studenten die buiten zitten. En die vriend die hij in het park spreekt, is het standbeeld van Goethe. Uiteindelijk overnacht hij bij het Leger des Heils.

Bij Zoals het is trekken tekst en tekeningen je een verschillende kant op. De tekst lijkt de tekst van de hoofdpersoon. Het is voor te stellen dat hij op deze manier over zijn eigen leven praat. Hij vertelt daarbij geen leugens, maar door zijn woordkeuze laat hij de werkelijkheid fraaier schijnen dan die is.

De tekeningen tonen ons onopgesmukt het leven van Schwarz. Er spreekt een zekere gelijkmoedigheid uit, maar ook een triestheid. Tegelijkertijd probeert Schwartz er het beste van te maken: hij geniet van de kleine dingen: een muntje van twintig cent dat hij tussen de bladeren vindt, een gratis boekje bij een antiquariaat, een gesprek met zijn broer. Misschien zou hij net als ‘De gelatene’ van J.C. Bloem kunnen zeggen: ‘En dan: ’t had zoveel slechter kunnen zijn.’

Lees hier verder.

Dit is ook van Floris Tilanus:


vrijdag 1 december 2017

Tot bloed op het droge (Jerry Goossens)


Het zou zomaar kunnen: een toekomst waarin het klimaat veranderd is en Nederland voor een groot deel een moeras geworden is. Renate Dorrestein schreef er bijvoorbeeld de roman Weerwater (2015) over. Je kunt je voorstellen dat bij zo'n verandering het land voor veel mensen minder aantrekkelijk is en dat een deel van de Nederlanders het land zou ontvluchten om een plek te vinden in een streek waar geen wateroverlast is.

Dat is de situatie in de roman Tot bloed op het droge van Jerry Goossens: een groep Nederlanders is neergestreken in een omgeving die bijvoorbeeld in Marokko zou passen. De wijk waarin ze wonen noemen ze Klein Amsterdam en een van de straten hebben ze omgedoopt tot de Johan Cruijffstraat.

Hoewel het verhaal zich in de toekomst afspeelt, is er weinig te merken van technische ontwikkelingen. Smartphones kom je in het boek bijvoorbeeld niet tegen en de computer speelt ook niet een prominente rol. De Nederlanders rijden niet in auto's. Eén jongere kijkt thuis films, in andere gezinnen wordt er gekeken naar Hart van Holland; voor de rest spelen technologie of media geen rol.

De Nederlanders leven traditioneel, ze lopen in kleren die wij tot de klederdracht zouden rekenen. Zo dragen ze klompen (waarop de jongeren dan wel weer doodskoppen hebben geschilderd hebben) en ze slapen in bedsteden.

De plaatselijke bevolking zag enkele decennia geleden de Hollanders komen:
Nog veel later kwamen de vrouwen, bleek als deeg en gehuld in traditionele gewaden: zwarte, enkellange jurken met schouderstukken als gehalveerde buizen, kanten kragen en raadselachtig stijve mutsen waarvan de randen omhoogplooiden en waaraan ogenschijnlijk functieloze spiegels en kralen waren bevestigd. En klompen. Bijna allemaal droegen ze klompen. Comfortabel kon het niet zitten, dat primitieve holbewonersschoeisel.
De Kazen, zoals ze genoemd worden, zijn orthodox christelijk. De dominee neemt een belangrijke plaats in de gemeente in, zeker de nieuwe dominee, die ineens opduikt als de oude overleden is en die zegt door God gezonden te zijn. De bijbelkennis van de gelovigen is groot: op de vreemdste momenten schieten hun bijbelteksten te binnen, in de versie van de Statenvertaling. Dat zijn soms bekende teksten, maar ook teksten die bij de gemiddelde gelovige van nu absoluut niet bekend zijn.

De Nederlanders in de roman hebben een grote bijbelkennis, maar ze lezen niet veel in de Bijbel. Ook wordt er niet of nauwelijks gebeden. Bij momenten van schrik, gebeurt het geregeld dat de gelovigen vloeken, wat weinig waarschijnlijk overkomt.

Het geloof wordt het meest tastbaar als Hans van Bestevaer, de vader van de hoofdpersoon Christiaan, werkloos wordt en zich afvraagt waarom God hem zo beproeft.

Het aardige van Tot bloed op het droge is de omkering: de Nederlanders zijn een minderheid, ze hechten sterk aan hun tradities en integreren nauwelijks. Het is een karikatuur van de minderheden in het huidige Nederland, maar het werkt wel. Als witte, Nederlandse lezer, identificeer ik me toch met de Nederlanders in de roman. Ik word gedwongen in een rol die ik in het dagelijkse leven niet heb.

Ik moest daarbij denken aan de roman De godskinderen van de Zuid-Afrikaanse schrijver Dan Jacobson, die een maatschappij beschrijft waarin Joden in de meerderheid zijn en de christenen een minderheid vormen die het moeilijk heeft.

De autochtone bevolking is vaak vriendelijk tegenover de Nederlanders, als ze maar niet te veel praatjes krijgen. Een goede baan vinden is voor Nederlanders lastig en ze kunnen ook gemakkelijk ontslagen worden. Soms worden ze uitgescholden voor 'kutkazen' naar analogie van de manier waarop Rob Oudkerk ooit over Marokkanen sprak. En als de Kazen een kerktoren gaan bouwen die misschien wel hoger zal worden dan de minaret van de moskee, heb je de poppen aan het dansen.

De plaatselijke columnist, Driss Zrika, gooit daarbij olie op het vuur. Het zijn zeer vermakelijke stukjes, die verraden dat Jerry Goossens ervaring heeft in het schrijven van columns. Driss Zrika neemt vooral de godsdienst van de Kazen op de korrel, zeker nadat ze met het stoffelijk overschot van de oude dominee door de straten zijn getrokken en nog wel op vrijdag, vlak voor het gebed. Zrika schrijft:
Maar moeten wij accepteren dat onze gastvrijheid misbruikt wordt voor hun morbide praktijken? Moeten wij toestaan dat zij op de dag die ons heilig is met een lijk door onze straten paraderen? Wij verjagen de raven uit onze boomgaarden, bekogelen ze met stenen of richten de buks op ze. Maar in ons dorp hippen ze hees krassend door de straten, op de maat van hun onophoudelijk dreunende klokken terwijl ze hun geliefde dood eren. Ongehinderd door wie dan ook. 
Hoofdpersoon is Christiaan van Bestevaer, die veel optrekt met zijn vriend Willem III. Christiaan heeft stiekem een relatie met een niet-Nederlands meisje, Layla. Zijn vader maakt hem duidelijk dat dat niet de bedoeling is.
'Je moet me beloven dat je haar niet meer zult zien, Chris. Een huwbaar meisje is een Hollands meisje. Als wij ons vermengen met de Arabieren, dan bestaan we binnen de kortste keren niet meer, dat moet je begrijpen. Dan worden we uitgewist, Christiaan, als sporen in het zand. In dit land zijn wij niets dan onze afkomst, ons geloof, onze cultuur en geschiedenis. Vergeet dat nooit. En beloof me, nee, zwéér mij dat je dat meisje uit je leven bant.'
Er is wel wat aan te merken op Tot bloed op het droge. De titel is mij niet duidelijk, maar misschien heb ik niet nauwkeurig genoeg gelezen. Maar hij is bovendien lastig te onthouden. Dat is niet handig voor een boek, al hebben daar meer schrijvers last van. Ook bijvoorbeeld Thomas Verbogt lukt het keer op keer om een titel te bedenken die iedereen zo weer vergeten is.

Er zijn verder wat losse eindjes in de roman: het verhaaltje over de sabel die Christiaan en Willem vinden wordt nauwelijks voltooid en het associëren van de dominee met de duivel wordt aangestipt, maar niet uitgewerkt. Bij sommige verhaalelementen vroeg ik me af of die wel klopten: er is in Nederland een gigantische wateroverlast, maar Amsterdam en Rotterdam bestaan bijvoorbeeld nog gewoon.

Aan de kleding is al te merken dat de Hollandse gemeenschap uit allerlei streken wat heeft meegepikt. De kleding van de vrouwen heeft bijvoorbeeld elementen uit Bunschoten, Volendam en Zeeland. Ik kan me voorstellen dat dat in den vreemde allemaal wat minder nauw luistert. Maar dat oma naar goed Fries gebruik geen beppe genoemd wordt maar Mem, heeft mij telkens weer verbaasd als ik het las.

Heel erg kan ik dat soort mankementen niet vinden. Meer moeite heb ik met de verteller. Soms ligt het vertelperspectief bij de personages. Dan leven we bijvoorbeeld met Christiaan mee. Maar vaker zit er een verteller tussen, die het verhaal kleurt. Hij spreekt ons rechtstreeks toe in zinnen als 'Dat een toevallige ontmoeting met een dorpsgenoot aan de basis van dat inzicht lag, was een paradox die hen beiden ontging.'

Als de oude dominee aan het woord is, lezen we:
Hij zuchtte, steunde en jeremieerde. In zijn linkerhand hield hij permanent een zakdoek ter grootte van een kussensloop, waarmee hij zijn voorhoofd en de plooien in zijn nek depte.
Dit lijkt me niet de observatie van een kerkganger. Die zal niet het woord 'jeremieerde' gebruiken (er spreekt ook een negatieve waardering uit) of de hyperbool van het kussensloop. De verteller ironiseert hier en daar en schept daarmee afstand.

Ik verdenk Goossens ervan dat hij als verteller afstand wilde nemen van de personages die hij beschrijft, maar het is wel jammer. De lezer heeft het oordeel van de verteller namelijk niet nodig en kan prima zelf zijn positie bepalen. Het boek was ongetwijfeld dichter op de huid van de lezer gaan zitten als de verteller niet zo nadrukkelijk aanwezig was geweest. Het zou erbij gewonnen hebben.

Zoals gezegd, er is wel wat aan te merken op de afwerking in Tot bloed op het droge, maar de kern blijft wel staan: een gespiegelde werkelijkheid, waarin nu eens de Nederlanders (de Kazen) in de minderheid zijn en zich moet zien te verhouden met een dominante cultuur. Dat is een interessant gedachte-experiment, dat blijft werken tot aan het dramatische slot van het boek.


Hier vind je een kort filmpje waarin de auteur spreekt over Tot bloed op het droge.