maandag 19 maart 2018

Verloren zonen


In de zomer van vorig jaar was er kort ophef over een uitspraak van Edwin Bakker, hoogleraar contra-terrorisme aan de Universiteit Leiden. Hij vond dat Nederland meer moest doen voor geradicaliseerde jongeren die naar Syrië getrokken zijn. Ik citeer:
Waarom proberen we niet onze verloren zonen terug te krijgen? Zijn we niet gevoelig meer voor dit soort christelijke reflexen? Nederland, stel je op als winnaar, regel iets voor de verliezers nu het kalifaat instort, en laat ze zich hier voor hun daden tegenover de rechter verantwoorden. 
De vergelijking van Syriëgangers met verloren zonen schoot sommige mensen in het verkeerde keelgat. Afshin Ellian trok bijvoorbeeld flink van leer in Elsevier, waarbij hij gemakshalve niet inging op de opmerking van Bakker dat de verloren zonen zich wel moesten verantwoorden voor de rechter.

Mij zette de gebeurtenis aan het denken over de gelijkenis van de verloren zoon. Het verhaal is bekend, maar ik vat het nog even samen:

Een vader heeft twee zonen. De jongste eist zijn aandeel in de erfenis op, trekt de wijde wereld in en jaagt zijn geld erdoor, zodat hij volledig aan de grond raakt. Hij wordt varkenshoeder, waarbij het hem niet eens toegestaan is om van het varkensvoer te eten. Hij ziet in hoe fout zijn handelwijze is, wil zelfs tegen zijn vader zeggen dat hij niet meer waard is om een zoon genoemd te worden en keert terug naar het ouderlijk huis. Vader ontvangt hem met open armen en laat het gemeste kalf slachten. De oudste zoon raakt zeer ontstemd: waarom wordt er een feest gegeven voor zijn broer die niet wil deugen en niet voor hem?
Vader antwoordt dat de oudste zoon immers altijd al bij de vader is en dat al wat van de vader is, ook van de zoon is. Maar deze jongste zoon was dood en is nu weer levend, hij was verloren en is nu gevonden.

Als we deze gelijkenis naast de lotgevallen van de Syriëgangers leggen, zien we overeenkomsten: ze hebben het ouderlijk huis verlaten, hebben zich beziggehouden met zaken die we afkeuren en komen weer terug. We laten niet het gemeste kalf slachten, lijkt me, maar we kunnen ze netjes behandelen door ze te berechten.

De vraag is: waar zijn wij in dit verhaal? Wij zijn degenen die in Nederland gebleven zijn en ons trouw gekweten hebben van onze maatschappelijke taken: we hebben van negen tot vijf ons werk gedaan, we hebben zorg gedragen voor onze familieleden en andere geliefden, we hebben onze verantwoordelijkheid genomen. Wij zijn de oudste zoon.

Wie de gelijkenis leest (of hoort) heeft moeite zich te identificeren met de oudste zoon. De zoon die op het slechte pad was, maar tot inkeer komt - dat is iemand die we wel willen zijn. Of de vader, die heeft moeten lijden, maar die altijd is blijven houden van zijn kind - dat is ook een mooi karakter. Maar zo’n oudste zoon die de zon niet in het water kan zien schijnen, die niet wil vergeven, die verongelijkt reageert? Hem zijn wij liever niet.

En toch zijn wij in zijn positie en we blijken ook nog als hij te reageren: we vinden dat de Syriëgangers het land niet meer in mogen: weg van het erf van mijn vader! We vinden dat ze het zelf maar moeten uitzoeken. Ze wilden toch zo graag? We gaan ze niet terughalen als ze niet zelf terug kunnen komen en we veroordelen ze zo nodig bij verstek, ook al heeft elke verdachte het recht om aanwezig te zijn bij zijn eigen rechtszaak. En dat gemeste kalf eten we mooi zelf op. Als ze niet weg waren gegaan, hadden de verloren zonen ook mee kunnen eten.

Hoe het allemaal moet met IS-strijders en andere Syriëgangers die terugkeren, weet ik ook niet. In de gelijkenis wordt niet aan de oudste zoon gevraagd wat er moet gebeuren en dat is maar goed ook. Als het aan hem gelegen had, waren de honden op de jongste zoon af gestuurd. Maar de manier waarop de vader de zoon ontvangt die terugkeert van zijn dwaalweg, ontroert nog steeds.

Het verhaal van de verloren zoon is al oud, maar het is nog steeds actueel; het houdt ons nog steeds een spiegel voor. Misschien moeten we eens in die spiegel kijken, hoe onaangenaam dat ook is. Het is niet prettig om onszelf in de ogen te kijken als we daarin de boze witte mens zien, de oudste zoon, degene die voor zichzelf kiest, die vergeving iets voor watjes vindt, die zijn gelijk belangrijker vindt dan zijn geluk of het geluk van een ander. Die ander is dan bijvoorbeeld een moeder of een vader die angstig wacht op de terugkeer van een kind. Misschien is het goed om daar even aan denken als we vanavond op ons lapje kalfsvlees kauwen.

(Tekening van Rembrandt, gejat van Statenvertaling.net)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten