dinsdag 3 oktober 2017

Appels van ooit

yellows

Het huis waar ik geboren werd en waar ik de eerste tien jaren van mijn leven doorbracht, is al jaren geleden gesloopt en over de plaats waar het stond loopt nu de A50. Achter het huis lag een boomgaard. Een deel van dat perceel ligt er nog, maar het is geen boomgaard meer en er leven steeds minder mensen die weten dat er ooit een boomgaard was.

Ik hoef mijn ogen niet eens dicht te doen om weer te lopen op het niet helemaal rechte pad de boomgaard in, naar de brug naar de achterste bongerd. Een brug die mijn vader zelf vlak na aankoop van huis en boomgaard gebouwd heeft.

Links van het pad, naast de sloot, staat een rij jonathans. Sinds de Jonathan en de Golden Delicious (wij zeiden: ‘Golden Liesjes’) gekruist zijn tot Jonagold, bestaan er geen jonathans meer, behalve in boomgaarden waar oude rassen geconserveerd worden.

Onder die bomen moet ik als uk in een veilingkist gestaan hebben terwijl mijn moeder de rode appels plukte van de ‘laagstammen’. ‘Struiken’ werden ze ook wel genoemd. Als box was een kist misschien een beetje klein, maar moeder kon zo wel toezicht op mij houden en ze zal ook wel voor mij gezongen hebben, zoals ze vaak deed.

Verderop gaat het pad onder yellows door. Yellow Transparante heette het ras; wij noemden de appels kortweg yellows. Het waren de vroegste appels, die we vooral in de appelmoes gebruikt zullen hebben. Als ze goed rijp waren, smaakten ze wel aardig. Maar als de groene appels geel werden, kon je ze (als ik het mij tenminste goed herinner) niet zo heel erg lang meer bewaren.

Rechts van het pad was het veldje bramen, frambozen en bessen en daar weer achter, aan de straatkant stonden drie hoogstambomen. Twee transparanten en een notarisappel, meen ik mij te herinneren. Ook dat waren groen/gele appels. Ik heb gegoogled om erachter te komen wat voor transparanten dit dan waren. Het zal het ras Transparante de Croncels geweest zijn, vermoed ik. Mijn vader zal in grote letters alleen maar ‘Transparant’ op de veilingbrief geschreven hebben.

Sterappels
Wij hadden nog een boomgaard, een kilometer of drie verderop, die van mijn opa geweest was. Daarin stonden goudreinetten (Schone van Boskoop) en nog vroeger stond er een rijtje sterappels langs de weg. Die heb ik als klein jongetje samen met mijn opa opgeraapt. De appels werden uitgespreid op een bedje van stro en regelmatig moesten ze gekeerd worden, totdat ze aan alle kanten donkerrood waren. Zelfs het vruchtvlees had dan een rode vleug.

In de boomgaard stonden ook een paar bomen met vroege appels, wij noemden ze ‘Stark Allies’. Pas later realiseerde ik me dat dat het ras ‘Stark Earliest’ geweest moet zijn.

Golden Liesjes hadden we niet, maar die konden we in de aangrenzende boomgaard van mijn oom plukken. Wel hadden we de rassen James Grieve en Lombarts Calville. Groene appels, die hoogstens een beetje geel werden. Soms was er een lichte rode blos.

Achter in de boomgaard stond een enkele hoogstam met zoete appels: de bloemee. De spreeuwen waren er dol op en ik heb nog wel eens op een zondagmiddag, na kerktijd de wacht moeten houden onder de boom en de spreeuwen al ratelend en roepend weg moeten houden.

Appelschilmachine
Werken op zondag, dat was toch een beetje een raar idee. Maar als de vogels zich rustig hielden, kon je, liggend in het gras onder de boom lekker je jongensboek lezen.

De zoete appeltjes werden door mijn moeder, soms geassisteerd door een paar tantes, geschild. Ze gebruikten zelfs een schilmachientje. Je prikte de appel eraan en draaide dan snel de zwengel rond. Als de appel klaar was, werd hij door het apparaat zelf van de vork geworpen. Wel moest er altijd nageschild worden.

De appels werden in partjes gesneden en gedroogd. Dat kon bij de kachel, maar het snelst ging het als mijn oom ze in een katoenen zak meenam naar de steenoven.


Blik waarin de zoete appeltjes bewaard werden
Gedroogde appels werden bewaard in een biscuitblik op de achterzolder. Vanzelfsprekend snoepten wij daar wel eens uit.

De lekkerste appel vond ik indertijd de Mantet. Dat was eind jaren zeventig (schat ik) een vrij nieuw ras en mijn vader had er ook een paar rijtjes van aangepoot, zo’n beetje om en om met de James Grieve.

Dat de Mantet het niet gered heeft, snap ik wel. Het was een heerlijke appel, maar je moest hem eigenlijk met handschoentjes aan plukken, anders kneusde je hem al. En de bomen zelf waren ook niet sterk. Mijn vader heeft heel wat kankerplekken uit de takken moeten wegsnijden.

Rassen komen, rassen gaan. De Elstar en de Jonagold bleken blijvertjes. Nadat mijn broer het bedrijf had overgenomen, hoorde ik namen als Elan, Benoni, Alkmene, Gloster, Karmijn, Odin, Summerred, Delcorf. Geen idee of die het uiteindelijk gehaald hebben. Aan de glosters meen ik nog wel herinneringen te hebben. Lekkere appels, met een net iets te dikke schil.

De goudreinetten uit mijn jeugd en de coxen zijn er nog steeds. Verder liggen er in de winkels, naast de al genoemde jonagolds en elstars de rassen Fuji, Gala, Kanzi, Junami, Pink Lady, Braeburn en natuurlijk de lelijke Granny Smith.

En over veertig jaar zullen er mensen zijn die daar dan weer met weemoed aan terugdenken.
Mantet. Plaatje gepikt van de genoemde site.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten