dinsdag 31 december 2013

Nu in handige meeneemverpakking





In 2011 publiceerde Ted van Lieshout een prachtboek voor kinderen: Driedelig paard. In het boek stonden teksten die als een blok op de pagina stonden: de regels uitgevuld en de hele pagina benut. Geen titel, geen verdeling in alinea's.

En dan waren het ook nog eens goede teksten. In de eerste afdeling stonden verhalen waarin sprookjesmotieven voorkwamen, bijvoorbeeld een kabouter of een zeemeermin, en er waren heel wat verhalen over ouders en kinderen. Verschillende keren beklaagden ouders zich over kinderen of andersom. Een moeder had kritiek op de tekening die ze voor Moederdag had gekregen; die was zo slecht, dat ze hem niet eens op de koelkast wilde hangen. En een kind uitte het vermoeden dat zijn ouders alleen een kind wilde, omdat dat klusjes voor hen op zou kunnen knappen. Als tegenwicht stond in het midden van het boek het titelverhaal: een mooi, broos verhaal over een vader en een kind.

Ook in Nu in handige meeneemverpakking staan de verhalen als blokken afgedrukt. Het thema ouders en kinderen speelt een minder belangrijke rol, maar het is er nog steeds. Een kind beklaagt zich erover dat moeder het grappig vindt als het ongelukkige bewoordingen heeft gekozen en dat ze dat verder vertelt. Verder vraagt een kind of het gezellig was met oom Marcel (een naam die verschillende keren in het boek terugkomt), terwijl moeder ontkent dat oom Marcel is blijven slapen.

Qua thematiek sluit Van Lieshout in enkele teksten ook aan bij Mijn meneer uit 2012. Eerlijk gezegd heb ik dat boek niet gelezen, maar ik heb er wel over gelezen. In dat boek beschrijft Van Lieshout hoe hij als jongetje van elf benaderd werd door een pedofiel en hoe de relatie met die meneer zich ontwikkelde. Van Lieshout praat wat de meneer gedaan heeft niet goed, maar hij nuanceert wel het beeld dat er van pedofielen bestaat. Deze meneer is bijvoorbeeld geen verkrachter.

In Nu in handige meeneemverpakking staat een tekst over de veertienjarige Nancy, die seksueel contact met een volwassene uitlokt, 'omdat zij van mening is dat zij alleen een gezonde seksuele ontwikkeling kan doormaken als zij daarbij hulp krijgt van iemand die daarin meer ervaring heeft.' Ook is er een tekst waarin iemand  betoogt 'dat het strelen door een volwassene van de penis van een kind door de maatschappij abjecter gevonden wordt dan het 'mutuleren' van een kind doordat een volwassene ongevraagd de penis van dat kind aanraakt om de voorhuid te kunnen wegsnijden'.

Verder veel teksten over consumentenleed: iemand van wie het bonuspasje niet gescand is, iemand die zich ergert aan de kreet 'Nu met meer inhoud', een ander die de leus 'vers van de plank' misleidend vindt en een telefonische hulplijn die iemand van het kastje naar de muur stuurt.

Opvallend veel teksten spelen zich af in de zorg, in allerlei inrichtingen. Vaak gedragen patiënten (tegenwoordig heten die cliënten, geloof ik) zo, dat het personeel er geen raad mee weet. Ze vragen hun collega's dan om advies. De zakelijke toon waarop die brieven gesteld zijn, is soms grappig, soms schrijnend.

Nu in handige meeneemverpakking is een vermakelijk boek. Het zijn wel erg veel teksten (zo'n honderd) en het is niet raadzaam om die allemaal na elkaar te lezen. Daarvoor varieert de toon te weinig. Ik was minder verrast dan door de teksten in Driedelig paard, maar misschien komt dat ook doordat het nieuwtje er nu af is.

Visueel werken de 'blokken' goed. In het voorwoord schrijft Van Lieshout dat hij de vormkenmerken van de verschillende genres heeft weggepoetst, zodat de tekst het echt moet hebben van de woorden. Soms blijkt hij toch niet helemaal zonder de vorm te kunnen. Bij een dialoog kun je de sprekers alleen uit elkaar houden, doordat van de een de tekst cursief gedrukt is. Vaak lees je door de vorm (of het gebrek eraan) heen: na een paar regels heb je wel in de gaten met wat soort tekst je te maken hebt. Noodzakelijk is de blokvorm dan ook niet. Mooi wel.

In het filmpje: de eerste versie van Nu in handige meeneemverpakking



'Stiefmoeder', tekst uit Nu in handige meeneemverpakking


Illustratie uit Nu in handige meeneemverpakking

vrijdag 27 december 2013

Kolenboer (Aan de deur 2)


In een eerdere bijdrage vertelde ik dat ik weinig herinneringen heb aan de olieboer. Aan de kolenboer heb ik er meer, waarschijnlijk doordat hij vaker kwam. Er waren mensen met een kolenhok, die de voorraad voor de hele winter in één keer lieten komen, maar dat hoorde ik pas veel later. Ik herinner het me niet uit mijn familie.

Zou de kolenboer wekelijks langsgekomen zijn? Het zou kunnen, maar ik vermoed dat we steeds brandstof voor enkele weken insloegen. Als het weer zover was, kwam de kolenboer met zijn vrachtwagen. Als ik het mij goed herinner, was het een rode Bedford. Op de spatborden aan voorkant stond aan beide kanten een naar buiten wijzende pin met een knop erop. Pas later heb ik me gerealiseerd dat die pinnen functioneerden als de snorharen van een kat. Ze gaven aan hoe breed de vrachtwagen was. Als de pinnen door de deuropening pasten, paste de hele vrachtwagen erdoor. De foto hierboven (uit 1951) is van een andere vrachtwagen, met andere 'pinnen' voorop.

In gedachten zie ik de kolenboer voorzichtig achteruit de deel op rijden, maar ik vraag me af of mijn geheugen me niet bedriegt. Als de kolenboer maar een beperkte hoeveelheid brandstof moest lossen, zou hij dan wel de moeite genomen hebben om de twee grote achterdeuren te openen, de paal in het midden te verwijderen en de vrachtwagen achteruit door de deuropeningen te manoeuvreren? Kon hij dan niet makkelijker een paar keer heen en weer lopen? Dat gebeurde in ieder geval ook. Ik zie de vrachtwagen ook achter het huis staan.

De kolenboer heette Elting. Zijn bijnaam was 'de cuum', wat ik in gedachten altijd met een 'c' schreef, maar misschien was het wel 'de kuum'. Of ik die naam als klein jongetje al kende of hem wat later hoorde, weet ik niet. Mijn ouders gebruikten die bijnaam nooit, maar hadden het altijd over Elting de kolenboer, om hem te onderscheiden van Jantje Elting, de kachelsmid. Die woonde in het pand naast hem, in Andelst, en ik weet dat hij ook pannen verkocht. Bij een van de twee op het erf stond een ijzeren gevaarte waarin paarden vastgezet konden worden als ze beslagen moesten worden. Ik weet niet zeker meer of ik dat wel eens meegemaakt heb.

Elting de kolenboer droeg een platte pet, een blauwe kiel, een zwarte broek en zwarte schoenen met ronde neuzen. Ik zeg het nog maar eens: voor zover mijn geheugen tenminste klopt. Terwijl ik dit neertik, vraag ik mij bijvoorbeeld af of de kiel oorspronkelijk niet grijs was. Kleuren waren sowieso lastig te zien, want de kolenboer was zwart door het stof van de kolen. De zakken die hij droeg, waren vanboven open. Zodat hij ze gemakkelijk kon storten natuurlijk, maar bij ons hoefde dat niet. De zakken werden voor op de deel neergezet. We schepten de kolen met een kolenschep uit de zak in de kolenkit.

Niet alleen zijn kleren waren zwart van het stof, maar ook zijn handen en zijn gezicht. Dat vond ik altijd een fascinerend gezicht: zijn ogen lichtten bleek op, als van Zwarte Piet. Volgens mij rookte Elting van tijd tot tijd een sigaar, die voor mijn gevoel altijd al opgerookt was tot een stompje als hij bij ons aankwam.

eierkolen in een kolenkit
De zakken kolen droeg hij op zijn schouder/nek. Ik weet dat er kolenboeren waren die een jute zak op hun schouders legden en ik heb ook wel beelden gezien van mensen die een stukgesneden zak als een soort capuchon op hun hoofd hadden, waarbij de punt van de zak als een soort puntmuts op hun hoofd zat. Dat had onze kolenboer in ieder geval niet.

Hoe zwaar zou zo'n zak geweest zijn? Vijftig kilo, schat ik. Maar het zou ook veertig of vijfentwintig kunnen zijn. Of werd de hoeveelheid kolen niet uigedrukt in kilo's, maar in zoveel mud? Dat laatste, vermoed ik, maar dan wil ik toch graag weten hoeveel kilo er in zo'n zak ging. Nam de kolenboer af en toe twee zakken tegelijk op zijn schouders? Het zou kunnen; ik ben er niet zeker meer van.

Wij hadden eierkolen. Antraciet was voor mensen die het beter konden missen. Eierkolen hadden de vorm die de naam al suggereert. Ze bestonden uit samengeperst steenkoolstof. Op hoe we de kachels precies stookten kom ik later nog wel eens terug. In de eierkolen stond soms een tekentje of een letter geperst, herinner ik me.

Naast eierkolen leverde de kolenboer ons turf, dat bij het aanmaken van de kachel gebruikt werd. Turf was niet zwaar, maar wel stoffig. Een baal turf werd door ijzeren banden bij elkaar gehouden. Mijn vader knipte ze met de nijptang door. Dat deed hij ook met de banden die de briketten bij elkaar hielden.

briket
Briketten zagen eruit als een soort zwarte bakstenen. Als je ze in de kachel gegooid had, konden ze uren blijven gloeien. Wat gegoogel leert me dat er bruinkool- en steenkoolbriketten bestaan. Ik heb nooit beter geweten dan dat onze briketten van steenkool waren, maar misschien heb ik dat gewoon aangenomen omdat ik niet beter wist.

De kolenboer kwam ook bij ons in de keuken, herinner ik me. Na afloop, denk ik, als hij de kolen al gelost had. Dat zou dan betekenen dat hij de bestelling vooraf wist. Dat kan vanaf 1969 het geval geweest zijn. In dat jaar verhuisden we van de Merkenhorststraat naar de Schoolstraat. Toen kregen we telefoon, in de gang. Misschien dat we toen telefonisch doorgaven wat er bezorgd moest worden.

Tot die tijd zal de kolenboer waarschijnlijk gewoon zijn ronde gedaan hebben en aan de vrouw des huizes gevraagd hebben of er nog kolen moesten zijn. Werd de kolenboer contant betaald? Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed van wel. Terwijl ik de mogelijkheid opschrijf, zie ik de kolenboer zijn portemonnee pakken en met zijn zwarte vingers rommelt hij in het kleingeld. De bankbiljetten gingen in de portefeuille, die met een kettinkje bevestigd was aan het knoopsgat in de reverskraag van zijn kiel. Of verzint mijn geheugen dat? Uit de Heerenveensche koerier van 8 juli 1949 blijkt in ieder geval dat niet iedereen contant betaalde. Tenminste in die tijd, op die plaats.

Heeft de kolenboer af en toe thee bij ons gedronken als hij de kolen gelost had? Het zou zomaar kunnen, maar ik ben er niet zeker meer van. In ieder geval herinner ik me hem goed. Ik kan zijn stem horen, ik zie zijn handen, met de vrij korte vingers. Zou ik hem herkennen als hij schoongewassen op zijn fiets voorbij zou komen? Misschien wel niet. Ik zag hem immers altijd zwart.

Hoe lang er in Nederland kolenboeren langs de deuren zijn gegaan weet ik niet. In het Limburgs Dagblad van 7 februari 1979 komt Nies Michiel aan het woord, die dan net als kolenboer gestopt. 'Tot 1970 ging het nog redelijk', zegt hij. 'Daarna loonde het nauwelijks de moeite meer.' Bij ons zal niet lang daarna de gaskachel zijn intrede hebben gedaan, vermoed ik. En veel mensen zullen toen al centrale verwarming gehad hebben.

In 1958 werd de Stichting Propaganda Vaste Brandstoffen opgericht. De stichting zette advertenties (zie hieronder) en bedacht slogans als 'Met kolen gezelligheid voor het opscheppen' (1964) en 'Waar een kolenvuur vlamt, leeft de gezelligheid' (1966). Maar het bekendst werd toch 'Gezellige mensen stoken kolen'. Vooral ook omdat die ook bij latere slogans ergens in de advertentie bleef staan.

Dat mensen die kolen stoken gezelliger zijn dan mensen met een centrale verwarming, gelooft niemand meer. Maar een beetje heimwee naar de gloed van de kolenkachel heb ik nog wel.



1966


donderdag 26 december 2013

Meideles



Meideles, van Leela Corman, is geschreven 'voor New York', alsof het een ode aan New York is. Dat is opmerkelijk. Weliswaar speelt een groot deel van de beeldroman zich in deze stad af, maar wel in het New York van begin twintigste eeuw. Ook blijkt dat New York niet ideaal: het leven daar is bepaald geen pretje, maar misschien geldt dat volgens Corman voor het leven in het algemeen. Misschien was New York wel de stad die het leven mogelijk maakte dat de meideles (meiden) leidden om wie het boek draait.

Die meiden zijn de tweelingzussen Fanya en Esther. Al op de eerste bladzijde krijgt Fanya een draai om haar oren van haar moeder, om een onbenulligheid, die haar ook nog 'idiotke' noemt. Uit de jiddische woorden die in alle gesprekken vallen, is al snel op te maken dat het verhaal zich afspeelt in de Joodse gemeenschap. Die woorden worden achter in het boek overigens allemaal verklaard.

Meideles had wat tijd nodig voordat het me overtuigd had. In het begin worden wat kleine voorvallen uit het leven van Fanya en Esther verteld. Die lijken willekeurig, maar Corman weet wel degelijk waar ze naartoe werkt. Ze laat ons zien hoe twee meisjes proberen greep te houden op hun leven. Ze lijken onbetekenend en het lot doet met ze wat het wil, maar ze proberen hun rug recht te houden, zich doelen te stellen en die die doelen te bereiken.

Fanya wordt assistente van een abortusarts, mevrouw Bronia, en krijgt steeds meer oog voor vrouwenrechten. Als ze condooms verstrekt aan vrouwen, om te voorkomen dat ze zwanger worden en geaborteerd moeten worden, gaat ze volgens Bronia te ver. Ze verstrekt de preservatieven immers ook aan mogelijk ongetrouwde vrouwen.

Esther wordt danseres en gaat werken in een bordeel. Ze verdient veel, maar ze moet wel haar best doen om te voorkomen dat ze uitgebuit wordt en binnen een paar jaar afgeschreven is. Ook weet ze wel dat ze niet bij iedereen aanzien geniet. De man die haar begeleidt op een chique feest zegt tegen haar: 'Liefste, jij staat nooit voor gek. Jij bent mijn grootste schat.' Esther antwoordt dan: 'Jouw schat, hun vuilnis. Ik maak me geen illusies.' Graag zou ze een eigen theater hebben.

Om te laten zien welke weg al afgelegd is voor de geboorte van de meisjes, worden we in enkele hoofdstukken teruggevoerd naar de tijd voor hun geboorte, toen hun vader nog niet in Amerika woonde. Ook toen was het sappelen. Hij was zelfs zijn leven niet altijd zeker.

Het boek is doortrokken van de hardheid van het leven. Je moet je tanden in de onderlip zetten en zorgen dat je staande blijft. Dan nog is het onzeker of je het redt. Langzaamaan krijgt de lezer mededogen met deze zelfbewuste vrouwen, die hun kleine rol op het grote wereldtoneel zo overtuigend mogelijk proberen te spelen. Of ze het uiteindelijk redden om overeind te blijven, blijkt aan het eind van het boek.

Leela Corman won met dit boek de Prix Millepages, kreeg een nominatie voor een Eisner Award en won de LA Times Book Award en de Prix Artemisia. Meideles verscheen oorspronkelijk onder de titel Unterzakhn, wat jiddisch is voor ondergoed.

Op haar beste momenten tekent Corman met een soepele lijn en sommige van haar tekeningen doen wel wat denken aan die van Craig Thompson. Maar niet alle plaatjes zijn geslaagd. De beharing van sommige personen is naar mijn smaak soms lelijk getekend. Uiteindelijk blijkt het verhaal zo sterk, dat je dat voor lief neemt. Je wilt vooral weten hoe het met de meideles afloopt. Je hoopt van harte dat ze het gaan redden. Als je het boek dichtslaat, weet je of hun dat gelukt is en daarna spoken ze nog een tijdje rond in je hoofd.

Esther Corman over Unterzakhn:

Hieronder een kort filmpje waarin Leela Corman Esther tekent. 


Op YouTube zijn ook heel wat filmpjes te vinden waarin Leela Corman als buikdanseres te zien is. 

dinsdag 24 december 2013

Ventoux


Het is een beproefd recept voor een roman: een groep vrienden, vlak voor de volwassenheid. De tijd van de middelbare school is voorbij en het leven ligt voor hen open. Ze zijn nog een keer bij elkaar en daarna verliezen ze elkaar uit het oog. Na jaren komen ze weer samen.

Mij schieten meteen enkele titels te binnen: De provincie van Jan Brokken, De dijk waarlangs we lagen van Fleur Bourgonje, De weg naar Caviano van Doeschka Meijsing, Grip van Stephan Enter. Al die boeken herinner ik mij als 'mooi', wat te maken zal hebben met de melancholie die altijd in dit soort romans sluipt. En met mijn leeftijd natuurlijk, waarin je van tijd tot tijd op een reünie oude schoolmakkers in de ogen kijkt.

De beloften van vlak voor de volwassenheid zijn intussen al dan niet ingelost. Van alles waaruit je kon kiezen heb je enkele dingen gekozen en heel veel dus niet gekozen. Je verleden is groter dan je toekomst.

Ook Ventoux is zo'n boek: in 1982 was een groep jongeren bij elkaar bij de Mont Ventoux: de verteller, Bart, die misdaadverslaggever geworden is; de dichter Peter Joost die een beroemd (en frauderend) wetenschapper zou worden; André, die in de drugshandel terecht zou komen; David, die het reisbureau van zijn vader zou overnemen en de beeldschone Laura, muze van Peter. Na dertig jaar komen ze weer samen op die plek.

Toen ik eraan begon, wist ik dat Ventoux een boek is dat lekker leest. Iemand had op Facebook gepost dat hij het een prachtboek vond, maar dat is iemand die zelf geregeld op een racefiets stapt. De recensies waren, geloof ik. wel positief.

Maar in het begin van het boek gaat het meteen mis. Op pagina 17 zijn we in het jaar 1970, de hoofdpersoon is zes jaar oud. Zijn vriend André ligt op de bank de Sjors te lezen: 'Sjakie en de Wondersloffen'. Die strip heet net iets anders: De wondersloffen van Sjakie, maar dat vind ik nog niet zo erg. Beroerder is dat in 1970 die strip helemaal niet in de Sjors stond. Die wordt pas in 1972 geplaatst, in nummer 19. Aan het begin van dat jaar is Kangoeroe Binkie nog de voetbalstrip en zelfs die stond er in 1970 nog niet in.

Hm, ik merk dat ik met een zekere argwaan aan Ventoux begin en dat ik scherp let op tijdsaanduidingen. Maar nergens vind ik verder een anachronisme. Goed documenteerwerk. Bovendien heeft het verhaal me al snel te pakken.

Ook heeft Wagendorp behoorlijk wat krediet. In 2005 las ik zijn verhalenbundel De dubbele schaar, met daarin prachtige sportverhalen. Ergens moet het boek nog zijn, maar zonder het na te kijken herinner ik me in ieder geval de verhalen over Greg Lemond en Bob Beamon. Eigenlijk zijn het documentaires, maar ze lezen als verhalen.

In 1982 zijn de vrienden bij elkaar. Joost en Bart zullen de Mont Ventoux op fietsen. Ieder die iets van wielrennen weet, moet natuurlijk meteen denken aan Tommy Simpson, die in 1967 de dood vond tijdens de bestijging, door een combinatie van amfetamine, alcohol en de hitte. Jan Janssen won toen de etappe.

En wie iets van literatuur weet, denkt aan Jan Kal: 'Dichten is fietsen op de Mont Ventoux, / waar Tommy Simpson nog is overleden. / Onder zo tragische omstandigheden / werd hier de wereldkampioen doodmoe.' Als de dichter het einde van het gedicht heeft bereikt, lijkt hij de top behaald te hebben. Maar stelt dat iets voor? 'Toch haal ik, ook al is de hitte schroeiend, / de top van deze kaalgeslagen berg: / ijdelheid en het najagen van wind.'

 Over wielrennen weet Wagendorp alles. Losjes strooit hij met leuke feiten. Zijn beschrijvingen van zware beklimmingen zijn heerlijk. Dat begint al met de beklimming van de Galibier door Joost en Bart in 1982. Ze moeten tot aan en misschien zelfs tot over hun grenzen gaan. Wat nog werkelijkheid is en wat hallucinatie, is dan niet meer duidelijk. Het is een mooie voorbereiding op een latere beklimming, waarin Bart ook iets meent te zien waarvan hij vermoedt dat dat niet echt kan zijn.

Joost, Bart en Peter zullen de Mont Ventoux beklimmen. Maar op dat moment wordt er al gevreten aan de vriendschap. Ik wil hier niet te veel over vertellen, omdat ik zo min mogelijk van de plot wil weggeven, maar in ieder geval is het verraad al binnengeslopen. De zuiverheid is verdwenen.

Ook de cruciale beklimming van de Mont Ventoux en later de afdaling zijn geweldig beschreven. Volgens mij zit elke lezer tijdens die bladzijden op de fiets, in het wiel van Bart en voelt hij de pijn in zijn benen en in zijn luchtpijp.

 Dertig jaar later beklimmen de vrienden opnieuw de Mont Ventoux. Als een ode aan hun vriendschap en wat daarmee gebeurd is. Als nagedachtenis als aan wie er niet meer bij is. Wellicht als delging van schuld, zo die er al is. Ook in die tijd loopt niet alles soepel tussen de vrienden. Zo hebben Bart en Joost de dag ervoor nog ruzie gehad.

Na de beklimming volgt er nog een  plotwending. Wagendorp blijkt een goede plotter: hij doseert de informatie goed, bereidt wendingen voor en verrast toch. Misschien dat ik de epiloog net iets te nadrukkelijk vind, maar ach, daar valt mee te leven.

Het boek zit goed in elkaar. De films die worden bekeken (Night Porter, Beyond good and evil) blijken een belangrijker rol te spelen dan ik aan zag komen. Anna, de dochter van Bert, is een personage dat prima werkt in het verhaal: aan de ene kant is ze een soort spiegelfiguur voor Laura en aan de andere kant kan Bart met haar gesprekken voeren over de werking van de tijd en haar dingen uitleggen die de lezer ook wil weten.

De frauderende wetenschapper Joost doet actueel aan. De fraude is functioneel, omdat bedrog en verraad steeds door het verhaal heen sijpelen. Ook André is een crimineel, al is hij vrijgesproken. Naast de officiële criminaliteit heb je natuurlijk het verraad dat je aan elkaar of jezelf pleegt en dat misschien nog wel erger is.

Het mooie van Ventoux is dat het de lezer ook vragen aan zichzelf laat stellen. In hoeverre is hij nog degene die hij was toen hij achttien was? Heeft hij verraad gepleegd aan zichzelf of aan anderen? Aan zijn verleden? Wat is er uitgekomen van de dromen die we als jongeren hadden?

In de Verantwoording vertelt Wagendorp dat de roman ontstaan is uit het scenario voor de film Ventoux. Wie weet komt die film er ook. Ook als het een goede film wordt: het boek is beter. Denk ik.


maandag 23 december 2013

Alles van waarde is weerloos (Knipoog 28)



De regel 'alles van waarde is weerloos' zag ik altijd vanuit de trein rood oplichten boven Rotterdam, als ik daar een vriend bezocht. Ik heb heb nooit uitgezocht op welk gebouw de tekst stond, maar nam aan dat het een verzekeringsmaatschappij was. Zo verdient er tenminste nog iemand aan de poëzie. 


Van wie de regel is, hoeft niemand zich af te vragen, want dat staat erbij: Lucebert. Het gedicht waarin het staat, is minder bekend. Ik moest ook even opzoeken hoe het ook alweer zat. Dit is het gedicht:
De zeer oude zingt
er is niet meer bij weinig
noch is er minder
nog is onzeker wat er was
wat wordt wordt willoos
eerst als het is is het ernst
het herinnert zich heilloos
en blijft ijlings
alles van waarde is weerloos
wordt van aanraakbaarheid rijk
en aan alles gelijk
als het hart van de tijd
als het hart van de tijd
Afgelopen weekend, zaterdag 21 december 2013, nam het dagblad Trouw de eerste helft van de regel als rode draad in twee bijlagen: 'Tijd' en 'Letter en geest'. In de laatstgenoemde kwam de naam van Lucebert nog even voorbij.
Hier had ook Sybren Polet genoemd kunnen worden, die op de regel van Lucebert varieerde met 'Alles van waarde is weerbaar', een bewering die net zo houdbaar is. 
Hieronder een filmpje, waarin A.H.J. Dautzenberg mensen ondervraagt met het gedicht van Lucebert in de hand. 





Domweg gelukkig in de Dapperstraat (Knipoog 27)



Ook mensen die weinig poëzie lezen, kennen heel wat dichtregels. Dat komt doordat dichtregels op de vreemdste plaatsen opduiken. In krantenkoppen bijvoorbeeld. De journalist varieert op een regel uit een gedicht en vertrouwt erop dat de lezers de knipoog naar het origineel opmerken. In deze knipoogserie kwam al eens eerder een knipoog aan de orde naar het gedicht De Dapperstraat, van J.C. Bloem, dat eindigt met:
Dit heb ik mijzelven overdacht,
Verregend op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
 Als er naar het gedicht verwezen wordt of als de slotregel geciteerd wordt, is daaruit altijd de komma verdwenen, waardoor het gelukkig net iets minder nadruk krijgt. Voor het gehele gedicht klikke men op de link hierboven of op het filmpje hieronder, waarin Rozemarijn van Leeuwen het gedicht leest.

In Vrij Nederland van 21 december 2013/8 januari 2014 (het is een dubbelnummer) knipoogt Auke Kok naar het gedicht van Bloem met de kop 'Domweg ongelukkig in de Javastraat'.

Dat klinkt wel goed, vooral ook doordat Javastraat net zoveel lettergrepen heeft als Dapperstraat, met de klemtoon op dezelfde lettergreep. Noodzakelijk is dat niet. Ook bij de eerder behandelde kop 'Domweg gelukkig in een verzorgingshuis' werkte de knipoog.


vrijdag 20 december 2013

Olieboer (Aan de deur 1)



Vroeger, sprak opa en hij lurkte flink aan zijn pijp, kwamen er nogal eens mensen aan de deur. De bakker en de kruidenier natuurlijk, maar ook de scharensliep, de verkopers van garen, band, elastiek en haarspelden, zwervers die om eten vroegen en de Jehova's Getuigen. Aan sommige periodieke bezoekers heb ik levendige herinneringen, van andere kan ik maar moeilijk het beeld bovenhalen.

Zo weet ik niet meer hoe het zat met de olieboer. Ik weet zijn naam, Martens, maar ik heb geen beeld van hem. Bij de naam Martens zie ik wel iemand voor me: stofjas aan, hoedje op. Maar dat was de man die bij de fruitveiling werkte. Misschien was het een broer van de olieboer.

Wij hadden op de deel altijd een kan 'peterolie' staan, die mijn moeder gebruikte bij het aanmaken van de kachel. Wij gebruikten geen aanmaakhoutjes, maar turf. Die was vrij zacht, op het pluizige af. Later heb ik in musea wel turf gezien die veel harder en compacter was. Wij spraken trouwens niet over de peteroliekan, maar over de peteroliebus.

Mijn moeder legde een of twee turven onder in de kachel en doordrenkte die met petroleum. Daarop liet ze een brandende lucifer vallen. Je kon de petroleum ruiken als de kachel net brandde. Als het goed brandde, ging er hout of kolen op.

Die kan stond dus op de deel. Eerst hadden we een kan met een vierkante bovenkant. Hij had een roestig uiterlijk. Als er verf op had gezeten, was dat eraf en het metaal was wat bruinig geworden. Maar misschien is het blik niet geverfd geweest en was het in nieuwstaat blank. Er zaten wat deukjes in, door het gebruik.

Later kregen we een wat grotere kan, een ronde dit keer. In mijn herinnering was die heldergroen. Van tijd tot tijd moet die kan bijgevuld zijn, maar hoe? Gingen wij naar de olieboer toe? Dat lijkt me sterk, want hoe krijg je die kan dan weer thuis zonder dat er steeds wat door het tuitje naar buiten klotst?

Ik vroeg het mijn jongere broer. Die had alleen herinneringen aan een latere olieboer, die met een vat op zijn auto aan de deur kwam. Uit dat vat tapte hij onze oliekan vol. Daar weet ik niets meer van. Martens zal dus ook wel langs de deuren gegaan zijn. Met de auto, neem ik aan. Hij had namelijk al een auto in 1956, toen mijn tante Cor trouwde. Mijn oma en haar kinderen reden namelijk met hem mee. Iedereen rook daarna naar peterolie, vertelde mijn moeder.

Martens kwam waarschijnlijk niet vaak, anders had ik het me wel herinnerd. Misschien gebruikten we maar weinig petroleum. Dat zal iets meer geweest zijn toen we nog woonden in wat ik nog steeds 'het oude huis' noem, het huis aan de Merkenhorststraat, waar ik geboren ben en bijna tot mijn tiende gewoond heb. Daar stond in de 'geut', wat eigenlijk de keuken was, een petroleumstel, dat mijn moeder gebruikte bij het koken, naast het tweepitsgasstel. Het verbruik van zo'n 'peteroliestel' zal toch wel bescheiden geweest zijn, vermoed ik.

De olieboer/olieman is uit het straatbeeld verdwenen. Eerst kwamen de oliekachels, die de brandstof aangevoerd kregen uit een olievat van minstens honderd liter. Zo'n vat werd door een tankwagen gevuld en later verdwenen ook dit soort kachels en dus deze vaten.


In 1979 kwam de olieman nog even in de belangstelling, doordat Het Börker Trio een lied over hem maakgen: 'De Pietröliekar'. Het nummer kwam in week 47 de Top 40 binnen op nummer 15, steeg de week erna naar nummer 7 en dobberde in totaal negen weken rond op de hitparadezee tot het wegzonk. Het was duidelijk dat de olieman toen al nostalgie was, in tegenstelling tot de tijd van Louis Davids, die in 1933 zong over de olieman die een Fordje opgedaan had. De tekst vind je hier.




De olieman past niet meer in deze tijd. Als hij er nog geweest zou zijn, hadden we de peterolie waarschijnlijk online besteld. Ja, ja, Als. As zeiden wij, in ons dialect. En als iemand een mogelijkheid opperde die begon met 'as': 'As is verbraande turf.'

dinsdag 17 december 2013

Stemmen


Wie Armando leest, blijft hem lezen. Eigenlijk weet ik niet precies meer wanneer ik begon met het lezen van Armando's werk. Leesschriften heb ik nooit bijgehouden. Nou ja, nooit langdurig. Soms schreef ik met potlood voor in een boek wanneer ik het gekocht had, soms ook niet. In december 1986 kocht ik drie boeken van Armando: Aantekeningen over de vijand (1981), dat het jaar daarvoor als Salamander was verschenen, Machthebbers (1983) en Krijgsgewoel (1986). Waarschijnlijk heb ik snel daarna Uit Berlijn (1982) gekocht, maar daar staat geen aankoopjaar in.

Daarna ben ik niet meer gestopt met het lezen van Armando's werk. Ook bezocht ik exposities van zijn beeldende werk. De grote tentoonstelling in het Stedelijk Museum, miste ik, maar die was wellicht van voor 1986. Armando exposeerde daar onder andere veel schilderijen van vlaggen. Als je lang vlaggen schildert, gaan ze vroeg of laat op bijlen lijken, schreef hij later. Iets van soortgelijke strekking in elk geval.

Ik kocht de Armando-catalogus uit 1984 van het Nederlandse paviljoen op de Biënnale van Venetië en het prachtige boek van Ernst van Alphen, Armando. Vormen van herinnering (2000). Daarover heb ik geschreven, maar ik weet niet meer waar.

In het rijtje Armandoboeken ontbreekt Gedichten 2009; ik weet niet waarom. Gelukkig is er nu weer een bundel poëzie, een forse, van meer dan honderdvijfentwintig pagina's: Stemmen. Eerlijk gezegd valt niet elk gedicht mij mee. De grote woorden, waar Armando nooit bang voor geweest is, geven sommige gedichten iets ronkends. Andere gedichten zijn zo kaal, dat ze wel veel suggereren, maar voor mijn gevoel niet verder komen dan die suggestie.

Maar voor veel gedichten heb ik bewondering. Niet dat ik ze helemaal snap, maar dat hoeft ook niet. Je merkt dat ze geladen zijn, dat er betekenissen woelen onder de zinnen.
De hand
Hij zag een hand,
z'n eigen hand.
Een hand
met nietsontziende, met
onverschrokken vingers.
De hand is omgekeerd beschadigd,
heeft de adem ingehouden,
werd doeltreffend achtervolgd,
overdag in toom gehouden.
Hij heeft z'n hand,
z'n eigen hand begraven.
Iemand ziet 'een hand', die bij nadere beschouwing zijn eigen hand blijkt te zijn. Iemand neemt afstand van zichzelf en beschouwt zich. De hand blijkt nietsontziend te zijn, onverschrokken vingers te hebben. Een hand die nergens voor terugdeinst dus. Een hand die een moord kan plegen, die bijvoorbeeld iemand de strot kan dichtknijpen.

De hand is omgekeerd beschadigd, maar wat is dat? Is dat het omgekeerde van beschadigd zijn? Is de hand geheeld? Of is het omgekeerde van beschadigd zijn, beschadigen? Of is de hand in omgekeerde positie beschadigd? Het zou allemaal kunnen.

De hand zal ongetwijfeld kwaad gedaan hebben, maar hij kwam er niet mee weg. Hij werd doeltreffend achtervolgd en overdag in toom gehouden. Alleen overdag? Wellicht dat de hand in het duister toch zijn eigen gang ging.

Ik neem aan dat de hand ook wist dat het niet pluis was wat hij deed. Waarom moet hij anders de adem inhouden? Dat zal geweest zijn om zo stil mogelijk te zijn, zodat de achtervolgers hem niet opmerken.

Maar de 'hij' wil van de nietsontziende hand af: hij begraaft hem. Dat is rigoureus, maar zo is de 'hij' blijkbaar. Hij durft zijn eigen hand te beschouwen en daar ook conclusies aan te verbinden.

In Armando's gedichten is er vaak zo'n 'hij', zo'n allenerd, die zelf zijn weg zoekt. In 'Gegroet' wordt hij als volgt beschreven: 'Hij heeft een leeftijd en een naam, / een geweten en een oordeel'. Verderop wordt nog verteld dat hij een wilde voetstap heeft en een glimlach als hij begrepen wordt. Hij draagt een jas van ijzer.

Dat lijkt me iemand die stevig op zijn voeten staat en niet zo gemakkelijk te benaderen is. Zulke figuren lopen er in het werk van Armando vaker rond. Van hun emoties weten we meestal niet zoveel. Blijkbaar zijn die niet zo belangrijk.
Verbaasd
Ja,
wat ooit geweest is, maakt lawaai,
de kreten knagen aan de zwarte zolder.
Een golf kwam kortelings naar binnen,
wekte kromme bewondering,
in kwaad vertaald gestamel.
Een hoofd heeft opgewonden oren:
de argwaan is verbaasd.
Misschien denken we dat het verleden rust. Het verstoft, het schrompelt in elkaar. Het is geweest. Volgens Armando niet: het maakt lawaai. Het is verleden dat zich niet het zwijgen op laat leggen. Het manifesteert zich nadrukkelijk.

Het lijkt me geen prettig verleden: knagende kreten en dan ook nog onder een zwarte zolder. Is dat het plafond waaronder we het verleden vast willen zetten? Het zal niet lukken: de kreten knagen al aan de planken.

Misschien dat het verleden zich lang koest houdt. Maar dan komt er opeens een golf binnen en spoelt alles weg dat het in bedwang hield. We bewonderen de kracht van de golf, al kunnen we die slechts stamelend uiten. Is de bewondering slecht vertaald in gestamel? Of op kwade wijze? Of hebben wij, kwaad zijnde, de bewondering vertaald in gestamel? Of is het gestamel kwaad? Armando geeft altijd heel wat mogelijkheden tot interpretatie.

In bovenstaand gedicht zien we ook de assonanties, zoals die vaak in Armando's gedichten voorkomen: zolder, golf, kortelings, kromme bewondering; kwaad vertaal gestamel, argwaan verbaasd. Ook wemelt het in de gedichten van personificaties: opgewonden oren, verbaasde argwaan.

Armando kiest vaak ongebruikelijke bijvoeglijke naamwoorden: de eerbiedige geur, hese gebouwen, de hardgekookte hongersnood, onbeholpen maanlicht, bedorven haat. Ik vermoed dat lezers die zijn werk een beetje kennen, bij een line-up het Armandogedicht er feilloos uit halen.

Niet elk gedicht in Stemmen vind ik goed; niet elk gedicht spreekt mij aan. Maar de gedichten die ik goed vind, bewonder ik. Eén zo'n gedicht zou de aankoop van de bundel al rechtvaardigen. De rest van de goede gedichten krijg je er gratis bij. 


Binnenkort verschijnt er op leesliter.nl ook een stuk van mij over Armando.

De weg naar zee


Zijn er veel romans over moederschap? Eigenlijk weet ik het niet. Er zijn genoeg schrijfsters die ook moeder zijn, maar schrijven zij daarover? Dat ik daarover moet nadenken, zegt al iets. Elke Geurts heeft er in ieder geval in al haar boeken over geschreven. In die boeken is moederschap nooit iets vanzelfsprekends. In de recensies in Nederlands Dagblad heb ik daar indertijd op gewezen. Tekenend is het titelverhaal van Lastmens, waarin een moeder doet alsof ze de au pair is.

Ook in de korte roman De weg naar zee gaat het moederschap niet over een effen weggetje. De moeder, Tessa Hoogerdijk, moet over onverharde paden en soms zelfs door mul zand met de bolderkar waarin haar dochter zit. Ze is op weg naar zee, door een zwartgeblakerd landschap. Ze doet alsof ze doelgericht naar zee loopt, maar eigenlijk is ze de weg kwijt. De tocht lijkt een metafoor voor het moederschap: zeulen, terwijl je niet weet waar je heen gaat. De moed erin houden en vrolijk doen, terwijl je niet weet hoe het verder moet.

Het dochtertje in de kar, Summer, is een mongooltje. Ze heeft intussen al een reeks operaties ondergaan: haar ogen zien er nu normaal uit en er is een stukje van haar tong gehaald, zodat die wat makkelijker binnenboord blijft. Tessa is nogal gericht op uiterlijkheden. Van alle zaken om haar heen weet ze dan ook het merk. Eerlijk gezegd vond ik dat nogal overdreven, maar misschien zijn er kringen waarin dat heel gebruikelijk is.

Het lukt Tessa maar niet om voluit van Summer te houden. Ze had veel verwacht van haar dochter. De echoscopiste had al aangekondigd dat het een meisje zou worden. 'Een Mini Me', had Tessa gezegd, 'eindelijk.' Maar als het kind geboren is, concludeert ze dat het is mislukt, waarbij het lastig is om te ontkomen aan het idee dat zij dus ook mislukt is. Een ander kan zeggen dat dit soort kinderen 'de clowntjes van God' zijn, op wie je extra trots moet zijn, maar zo voelt het niet.

Omdat Summer veel dingen toch vrij snel oppikt, vat in Tessa het idee post dat het misschien een normaal kind is, verpakt in het lichaam van een mongooltje. Later vraagt ze zich af of bij haarzelf niet het omgekeerde het geval is.
Misschien ben ik eigenlijk ook wel een mongool, denkt ze, maar dan in een normale verpakking. Daarom kan ik het allemaal net niet bijbenen. Daarom snap ik nergens iets van. Ook al doe ik nog zo mijn best. Ik kan er helemaal niets aan doen. 
In het heden van De weg naar zee is Tessa met haar dochter op sjouw naar het strand. Onderweg komen de herinneringen los en zo kunnen we lezen wat er allemaal gebeurd is voor deze tocht. Tijdens de vakantie, samen met vriendin Gina en dier dochter, komt Tessa tot een besluit: ze laat Summer zoals ze is. De natuur moet haar gang maar gaan; geen operaties meer.

Hoe De weg naar zee afloopt, kan ik omwille van de plot niet vertellen. Er komt nog een picknick met Michael Jackson in voor, wiens teksten verschillende keren geciteerd worden. Aan hem is ook het motto ontleend.

De verhaallijn in het heden is een beetje dunnetjes en misschien dat in De weg naar zee de beklemming net wat minder is dan in de beste verhalen van Elke Geurts, maar het portret van de worstelende moeder is geslaagd en thematisch past dit boek goed in het oeuvre van Geurts.

In Nederland worden schrijvers van korte verhalen ernstig ondergewaardeerd. Heeft Geurts daarom voor de wat langere baan gekozen. Ook Sanneke van Hassel probeerde al een roman (Nest). Toch hoop ik dat deze schrijfster ook korte verhalen blijven schrijven. Wat dat betreft zullen we het van de vrouwen moeten hebben. Naast deze twee van bijvoorbeeld Manon Uphoff, Elma van Haren, Fleur Bourgonje. Nou ja, en een stel mannen natuurlijk. Bernlef is er niet meer, maar K. Schippers en Arnon Grunberg kunnen het ook.

maandag 16 december 2013

Maarten 't Hart, Jan Siebelink en Franca Treur in Liter


Liter is een prachtig literair tijdschrift. Elke keer als ik een nieuw nummer doorblader, besluit ik om het voor een groot gedeelte te gaan lezen. Daar komt het eigenlijk nooit van. Wel lees ik altijd de korte stukjes achterin, 'Maatwerk', en verder een interview of een paar gedichten.

Ook bij het net verschenen Liter 72 las ik meteen de afdeling Maatwerk. Daarin schrijft Els Meeuse over Het smalle pad van de liefde van Vonne van der Meer en meteen daarna volgt een stuk van Elizabeth Kooman over Donderdagmiddagdochter van Stevo Akkerman.

Kooman schrijft een mooi stuk, waarin ze uitlegt waarom ze het boek van Akkerman goed vindt. Ze gaat daarbij ook in op wat de auteur buiten het boek om verteld heeft:
In een interview in Kunststof -zie de link op leesliter.nl- zegt Akkerman zich te hebben afgevraagd waarom hij dit boek over zijn geloofsweg zou moeten publiceren. Er waren hem tenslotte al zoveel schrijvers voorgegaan, bijvoorbeeld Maarten 't Hart en Jan Siebelink. Akkerman had zijn eigen motieven, maar de belangrijkste reden waarom ik blij ben dat hij over dit thema schreef, noemt hij niet. Anders dan veel van zijn voorgangers is Akkerman een blijver. Hij hangt een geloof met gaten aan, maar een geloof is het wel degelijk.
Dit gedeelte viel me op, omdat twee bladzijden eerder de namen van 't Hart en Siebelink ook al werden genoemd, door Els Meeuse. Meeuse staat stil bij de bekering van May in Het smalle pad van de liefde. Daarna schrijft ze:
In Zondagavond van Vonne van der Meer kwam ook al een indrukwekkende bekering voor. En dan hebben we Stille zaterdag van Désanne van Brederode. Is er sprake van een nieuwe trend in de literatuur? Ontwaken de tegenhangers van Maarten 't Hart, Jan Siebelink en Franca Treur?
Voor een trend in 'de literatuur' heb je meer dan twee auteurs nodig, maar daar gaat het mij even niet om. Opmerkelijker vind ik dat twee keer in drie bladzijden 't Hart en Siebelink (en een keertje Treur) genoemd worden om een tegenstelling aan te duiden.

Kooman schrijft dat Akkerman een 'blijver' is; hij blijft bij het geloof en neemt er dus geen afstand van, al moet hij zich opnieuw leren verhouden tot het geloof van zijn jeugd. De namen van 't Hart en Siebelink worden genoemd door Akkerman. Waarschijnlijk sluit Kooman hen in bij de 'voorgangers', waarvan ze zegt dat het geen blijvers zijn: zij stapten uit de kerk en het geloof.

Akkerman zegt iets over 't Hart en Siebelink, namelijk dat ze gepubliceerd hebben over hun geloofsweg. Is dat zo?

Maarten 't Hart wel. In bijvoorbeeld Wie God verlaat heeft niets te vrezen (1997) neemt hij stelling tegen de Bijbel en daarmee tegen het geloof en de gelovigen. Op meer plekken in zijn oeuvre maakt 't Hart duidelijk dat hij niet veel moet hebben van het geloof uit zijn jeugd.

Siebelink lijkt me een lastiger geval. Niet al zijn boeken heb ik gelezen, maar als het over Siebelink en het geloof gaat, wordt meestal Knielen op een bed violen genoemd. In die roman komen de mannen in de zwarte pakken er niet best af, maar van de gelovige vader wordt een liefdevol portret getekend. Je hebt het idee dat niet het feit dat hij gelooft hem gemaakt heeft tot een man die zijn gezin verwaarloost, maar het feit dat hij in de ban gekomen is van de representanten van een sektarische beweging.

Els Meeuse noemt Maarten 't Hart, Jan Siebelink en Franca Treur tegenhangers van Vonne van der Meer en Désanne van Brederode. Aangezien ze het over 'de literatuur' heeft, mogen we ons hier, zoals het hoort, beperken tot het oeuvre van de auteurs. Zoals gezegd: 't Hart is een duidelijk geval. Siebelink ligt lastiger. En Franca Treur?

Ik weet dat het geheugen niet betrouwbaar is. Als ik een boek gelezen heb, blijft er een globaal beeld hangen en misschien klopt dat niet. Bij Dorsvloer vol confetti denk ik vooral aan een roman die zich afspeelt in plattelandsgemeenschap. Het zal wel komen doordat ik een boerenzoon ben, maar ik zie vooral die boerderij in dat dorp voor me. In het dorp wonen nogal wat gelovige mensen, maar dat lijkt me secundair. Treur had ook een ander dorp als setting kunnen gebruiken.

De hoofdpersoon, Katelijne, is een gelovig meisje dat wel vragen heeft over het geloof. Maar Treur neemt in het boek geen afstand van het geloof. Zij maakt gelovigen niet belachelijk. Zij haalt de Bijbel niet onderuit. Eerlijk gezegd snap ik niet hoe het werk van Treur genoemd kan worden als tegenhanger van bekeringsgeschiedenissen.

Of de auteur zelf wel of niet gelovig is, doet er niet toe. In Dorsvloer vol confetti wordt nauwelijks alcohol gedronken (alweer: als ik het me goed herinner), maar dat wil niet zeggen dat Treur geheelonthouder is. Het maakt trouwens niet uit: ze mag elke avond laveloos op de bank hangen, ze mag elke zondag drie keer naar de kerk gaan. Ze mag zich ook beperken tot een sapje en de kerk elke zondag voorbijlopen. In de literatuur telt alleen het literaire werk.

Stiekem denk ik dat Meeuse afgaat op uitlatingen van Franca Treur in interviews. Voor zover ik die gelezen heb, zet Treur zich ook daarin niet af tegen het geloof, maar vertelt ze dat ze niet meer gelooft. Ook in die interviews is ze niet bepaald een tegenhanger van een schrijver van bekeringsgeschiedenissen. Maar blijkbaar heeft Meeuse wel het beeld dat Treur, net als 't Hart, een kruistocht voert tegen de Bijbel of het geloof. Het zegt iets over het imago dat Treur heeft in bepaalde kringen, niet over haar werk.

donderdag 12 december 2013

Door zonder familie


Een 'graphic memoir' noemde iemand laatst Door zonder familie van Gerrit de Jager. Het is een wat vreemde term, maar ik snap wel wat ermee bedoeld wordt: het zijn memoires in stripvorm. Waarschijnlijk is 'memoires' ook een wat betere term dan 'autobiogrie'. Een autobiografie veronderstelt degelijkheid, systematische aanpak; memoires mogen wat losser zijn.

Gerrit de Jager vertelt in Door zonder familie over de jaren tachtig, de beginperiode van de strip De familie Doorzon die hij toen nog samen met Wim Stevenhagen schreef en tekende. Het succes van de strip groeide snel, maar niet alles ging van een leien dakje. Het huwelijk van De Jager strandde bijvoorbeeld. De Jager woonde met vrouw en dochtertje in een doorzonwoning in Lelystad, een huis dat vergelijkbaar is met dat in de strip.

De Jager bleef er wonen en in de weekends kwam zijn dochtertje, dat toen nog erg klein was, op bezoek. Vooral in het begin vond hij het moeilijk om werk en vaderschap te combineren.

Later stopte ook nog de samenwerking met Wim Stevenhagen. De strips die ze samen maakten verdeelden ze: Doorzon en Roel en zijn beestenboel kwamen bij De Jager terecht, de andere drie bij Stevenhagen. Later kregen de twee tekenaars toch weer met elkaar te maken, toen bleek dat hun uitgever Fer Gevelflut (= Ger van Wulften) een wurgcontract had opgesteld en bovendien niet uitbetaalde. Uiteindelijk had het tweetal bijna twee ton van Gevelflut tegoed.

Door zonder familie geef een aardig inkijkje in het leven van De Jager, zowel wat zijn persoonlijke als zijn zakelijke besognes betreft. Daarnaast geeft het een beeld van de jaren tachtig. Zijdelings maken we een krakersrel mee, cocaïne is altijd beschikbaar, al gebruikt De Jager daar maar weinig van en door het beeld lopen enkele bekende Nederlanders (Herman Brood, Theo van Gogh).

Aardig, aardig. Maar meer ook niet. Het verhaal kabbelt voort, met zijn vrolijke en zijn pijnlijke momenten. Bij alle beschrijvingen is De Jager mild gebleven. Er ontstond een breuk tussen Stevenhagen en De Jager, maar dat betekent niet dat Stevenhagen een trap nakrijgt. In het boek is hij een principiële, wat stroeve man.

Zelf Fer Gevelflut, wiens wandaden niet verdoezeld worden, behoudt enige sympathie. De Jager kan eigenlijk niet boos op hem worden, al heeft hij er alle reden toe. Ook daar wordt het boek gelijkmatiger van. De Jager zal het zo gewild hebben, maar ik had het mooi gevonden als hij af en toe wat dieper gepeild had, net iets minder afstand gehouden had.

Toch zal bijna iedereen Door zonder familie met plezier lezen. Het verteltempo is in orde en het verhaal neemt je makkelijk mee. De plaatjes zijn met inkt getekend, met weinig arceringen. Dat kun je intussen wel aan De Jager overlaten. Hij is een ervaren tekenaar die in principe kan tekenen wat hij wil: lichaamshoudingen, gezichtsuitdrukkingen - De Jager heeft maar weinig nodig om de juiste suggestie te wekken. Het boek zal zijn publiek dan ook wel vinden.



dinsdag 10 december 2013

Schoon vlees


Al eerder beloofde ik iets te citeren uit Schoon vlees, de mooie bundel van Henk Knol. In veel gedichten blijft Knol dicht bij huis en zelfs in huis: zijn dierbaren (kinderen, kleinkind), zijn jeugd. De gedichten ogen beheerst, maar onder de formuleringen woelt de emotie, die het gedicht laadt en, voor mij tenminste, onontkoombaar maakt.

De titel is ontleend aan het eerste gedicht, dat ook de opening is van de reeks 'Schoon vlees':
Bij de pasfoto van Isa
Ooit had ik dochters van hetzelfde blond
als jij, maar eerst met haartjes van zwart garen toen
ze eenmaal bij mij kwamen. Daar zaten witte vlokjes in
die geurden naar schoon vlees; ik zakte door mijn knieën
om hun paard te zijn. Tot ik ze bloemen gaf
omdat ze zomaar op een dag heilig in maagd veranderd waren:
met potloodogen en oranje haren deden ze scherpe hakjes
aan en werden later opgehaald door stijfselkoppen
die al met twee kauwgomwoorden konden praten.
Ik zei niet veel meer, dus bleef het achterwege:
het slakkenspoor van stickerresten op hun kamerdeur
en putjes in de houten vloer alsof het overal in huis
toen zachtjes maar aanhoudend is gaan regenen.
Vooral dat slot vind ik prachtig. Misschien doordat ik mij dezelfde putjes in het zeil herinner, nadat tante Cor op bezoek geweest was. Volgens mij kun je de slotstrofen niet lezen zonder dat het in je hoofd inderdaad begint te regenen.

Verder hoeft er niets gezegd: je ziet de vader, die weet dat de dingen gaan, zoals ze gaan. Dat dochters het huis verhalen en dat ze alleen maar putjes achterlaten, maar dat ze daarin aanhoudend aanwezig zijn.

Een ander gedicht waar ik steeds weer naar terugblader is het volgende:
Frambozen
Vader, alles staat weer in bloei vandaag en de krant geeft
het recept voor een frambozentaart. Weet je nog dat je ons
vroeger naar de kleine winkel bij de Wijmers bracht? Waar
de manke tante woonde die in lijfgoed en verstelwerk deed
en ooit jou liet onderduiken in de regenbak wanneer de mof
je zocht? Wat deden wij ons daar tegoed aan wat er groeide
in haar zomertuin: aardbeien, kruisbessen en frambozen
met hun donzen meisjeshuid die smaakten als de plaatjes
kanten ondermode die verholen op haar toonbank stonden. En
weet jij ook nog dat we later beurtelings bij haar waakten aan het
hoge bed met aan de muur bij het voeteneinde dat borduursel
met 't hijgend hert en hoe zij - moede hinde, oud kind met vlechtjes
in nachthemd - snikte, voordat haar ziel naar boven ging. Heb jij
gemerkt hoe nog diezelfde nacht de vruchten in haar tuin afvroren?
Ik val al voor het woord 'lijfgoed' dat ik de laatste jaren nooit gehoord en bijna nooit gelezen heb. En dan natuurlijk die 'frambozen met hun donzen meisjeshuid'. Aan die huid zal ik voortaan moeten denken als ik een doosje frambozen zie.

Natuurlijk staan er nog veel meer mooie gedichten in Schoon vlees. Koop de bundel en ervaar het. Ik hoop dat de recensenten de bundel opmerken en dat iedereen die de gedichten leest, erover vertelt aan anderen.

maandag 9 december 2013

De beste romans van 2013



Eerder dit jaar publiceerde ik hier al drie lijstjes: die met de beste poëzie, de beste beeldromans en de beste romans die ik niet gelezen heb. Het kopje boven het laatste lijstje klopt niet: er staan niet alleen romans in. Ik heb het maar zo gelaten.

Datzelfde probleem heb ik bij onderstaand lijstje. Ook daarin komen verhalenbundels voor (van K. Schippers en Manon Uphoff) en ik heb zelfs overwogen om een biografie in het lijstje op te nemen. Ik zal het boek een eervolle vermelding geven.

Dit is het lijstje geworden. Bovenaan staat Tommy Wieinga, met een bijzonder rijke roman. Een van de beste boeken die ik de laatste jaren gelezen heb. Goed verteld, maar ook belangwekkende thema's aansnijdend. Pontus Beg krijgt het vermoeden dat hij Joods is. Ineens krijgt hij een context, hoort hij ergens bij. En de haveloze asielzoekers ontwikkelen tijdens hun exodus een soort religie. We kunnen daar met interesse naar kijken en ons afvragen hoe religie eigenlijk werkt en wat mensen daaraan kunnen hebben.

Het boek van Peter Terrin zit wondermooi in elkaar. Pas toen ik het uit had, kwam ik erachter dat het ook nog een autobiografische achtergrond heeft. Toen vond ik het helemaal knap: dat je zo'n knappe vorm vindt voor wat je van dichtbij hebt meegemaakt!

En dan Grunberg, tja Grunberg. Altijd goed, eigenlijk. Het zijn bloedserieuze boeken, waar je toch altijd ook om kunt lachen. De helderheid waarmee hij kan vertellen bewonder ik. Volgens mij kan hij alles.Ook volgend jaar zal hij wel weer in mijn lijstjes voorkomen.

In de lijst komen ook boeken voor die vorig jaar verschenen  en het boek van Lanoye is nog ouder. Wel heb ik het pas in 2013 gelezen. Allerzielen van Nooteboom, ook een prachtboek natuurlijk, las ik dit jaar, maar ik heb het niet opgenomen omdat het al wel erg lang geleden verschenen is. Je kunt het ook willekeur noemen.

Voor wie wil kijken wat ik over de verschillende boeken geschreven heb: de links zitten onder de nummers.

1. Tommy Wieringa, Dit zijn de namen.
2. Peter Terrin, Post Mortem
3. Arnon Grunberg, De man zonder ziekte
4. Tom Lanoye, Sprakeloos
5. Kristien Hemmerechts, Kronkelpaden van het geheugen
6.K. Schippers, Voor jou
7. Manon Uphoff, De zoetheid van geweld
8. Oek de Jong, Pier en Oceaan
9. Koos van Zomeren, Rondom Staal
10. Frans Willem Verbaas, De vierde vrouw

Eervolle vermelding zijn er voor: Walsen van Elma van Haren, een mooie verhalenbundel, en de biografie die Michiel van Diggelen schreef over Ab Visser.



zaterdag 7 december 2013

The Beatles. De begindagen


Er zijn verschillende striptekenaars die zich aan The Beatles hebben gewaagd. Hier en hier vind je enkele van de biografische strips, hier een verstripping van een nummer van The Beatles ('Yesterday') en hier een boek over Brian Epstein, de man achter de popgroep. Over dat laatste boek heb ik veel goeds gelezen, maar ik heb het nog niet ingekeken.

Ook Mauri Kunnas neemt the fab four tot onderwerp. Kunnas is in Finland bijzonder populair. Ik ken alleen dit ene boek van hem, dat ik overigens met plezier heb gelezen. Je moet wel echt een lezer zijn en niet alleen maar een plaatjeskijker, want Kunnas heeft behoorlijk wat tekst nodig. Daardoor kan hij veel informatie kwijt in The Beatles. De begindagen.

Die 'begindagen' zijn eigenlijk de jaren voordat de groep uit de uiteindelijke vier sterren bestond. Kunnas begint bij het begin, bij de jeugd van John Lennon en Paul Mc Cartney en zo gaat hij ook de anderen af: George Harrison, Stuart Sutcliffe, Pete Best en ten slotte Ringo Starr, die als laatste bij de groep kwam. Stuart en Pete waren er toen uit.

Natuurlijk komen de trips naar Hamburg aan de orde en de moeizame weg naar het eerste singletje. Het boek eindigt in 1962, als The Beatles voor het eerst de top van de hitparade bereiken.

Kunnas houdt het hele boek door een vrij lichte toon aan, die prettig leest. Ook de manier van tekenen overgiet het verhaal met een licht ironische saus, zodat alles goed verteerbaar blijft. Een running gag zijn de 'cherubijnen in de hemel' waarin we duidelijk leden van The Rolling Stones herkennen



Titel: The Beatles. De begindagen.
Scenario en tekeningen: Mauri Kunnas
Uitgeverij: Blloan
80 blz., hardcover, € 19,95

Kruisweg




Onlangs noemde ik Kruisweg van Hilde Bosma  een van de beste bundels die ik afgelopen jaar heb gelezen. In de bundel beschrijft ze de veertien kruisstaties van Jezus in veertien gedichten van veertien regels, sonnetten dus. Eerlijk gezegd is niet elk gedicht even goed. Sommige hadden puntiger gekund en dus gemoeten.

Maar een dichter mag beoordeeld worden op het beste van zijn werk en het openingsgedicht van de bundel vond ik erg goed.

I - Jezus wordt door Pilatus ter dood veroordeeld
Het spijt mij zeer, meneer: ik ben het zat.
Ik ga op mijn bureau staan en ik trek
het plaatje met uw uitgestreken smoelwerk
van het behang. U heeft de tijd gehad.
Ik zal voorzichtig met u zijn, omdat
ik vijftien harde euro's neer moest leggen
toen ik u bij de kringloop kocht. U merkt
zeker weer niets, of wel? Zeg dan eens wat:
wie ben ik? Heeft u nu geen praatjes meer
of een verhaaltje voor het slapen gaan,
u met dat zachte huidje en die ogen
die ik alsnog versnipper. Zeg meneer,
heeft iemand u ooit eerder pijn gedaan?
Mij wel: ik lig aan alle kanten open.

Vooral de slotregel hakt erin, tenminste bij mij. De verwijtende toon, het verscheuren en daartegenover 'dat zachte huidje en die ogen', dat op die manier ook bijna een verwijt wordt - dat is fraai gedaan.

De bundel is verspreid door het tijdschrift Liter. Een mooi initiatief, nu uitgevers zich steeds minder wagen aan dichtbundels en als ze die wel uitbrengen is dat in vrij kleine oplagen.

De gedichten zijn geïllustreerd met prachtige kindertekeningen van Isa den Toom. Hieronder de illustratie bij VII - Jezus valt voor de tweede maal onder het kruis.


Ook in boeken waarop de redacteur goed zijn best heeft gedaan, sluipen soms foutjes. In gedichten vallen die extra op. Daarom is het jammer dat er in het vijfde gedicht een woord weggevallen is. Nou ja, dat soort dingen gebeurt, maar zonde blijft het. 

Laten we besluiten met het laatste gedicht. Ook dat kan ik zonder voorbehoud 'goed' noemen.

XIV - Het lichaam van Jezus wordt in een nieuw stenen graf gelegd
Mijn vader nam de afgekoelde schenkel
en schraapte daar de witte randen vet
en stukken vlees vanaf: ze spetterden
in de tomatensoep. Daar denk ik aan
nu ik mijn vingers om jouw enkels leg
en praat over het bot en de poulet
die elke zondag weer werd opgeschept.
Mijn vader was mijn God. En ik ben gek.
Heb ik jouw grote glimlach weggemaakt?
Ik buig me diep en krijg een heel warm hoofd:
een dode Jezus is ontzettend zwaar.
Het spijt me, dat ik je heb aangeraakt
en dat ik zo veel, zo vaak heb geloofd.
Ik kus je op de lippen. Even maar.

vrijdag 6 december 2013

De beste beeldromans van 2013



Vorig jaar plaatste ik een lijst met de beste beeldromans die ik in 2012 gelezen heb. Ook voor dit jaar heb ik zo'n lijst. Van niet elk boek heb ik bekeken of het wel in 2013 uitgekomen is, maar de meeste zijn vrij recent. Het zijn in ieder geval boeken die ik las tussen 7 december 2012 en nu. Voor de links naar de besprekingen: klik op het getal voor de titel.

1. Blast 3. Halsoverkop (Manu Larcenet)
2. _____ en Willem (Willem Popelier)
3. Gasten (Guido van Driel)
4. Herr Merz (Lars Fiske)
5. Typex' Rembrandt (Typex)
6. Belcampo, Het grote gebeuren. De getekende versie. (diverse auteurs)
7. Michel (Zidrou / Robert)
8. H.P. Lovecraft - Het onzienbare en andere verhalen (Erik Kriek)
9. Portugal (Cyril Pedrosa)
10. Elsie en Mairi. Engelen van Flanders Fields (Ivan Petrus Adriaenssens)

Natuurlijk verscheen er veel meer goeds en ik vond het lastig om te kiezen. Daarom deel ik ook nog drie eervolle vermeldingen uit: aan Floor de Goede (Dansen op de vulkaan), Barbara Stok (Lang zal ze leven!) en Robert en Aline Crumb (Getekend leven).

Over de nummer 1 heb ik geen moment getwijfeld: ook het derde deel van Blast is weer geweldig: een indringend portret van iemand die de weg kwijt geraakt is.

Bij nummer 2 kun je je afvragen of het thuishoort in een lijst met strips. Als we fotostrips ook tot de strips rekenen, kan het volgens mij zeker. In ieder geval is het een beeldroman. Prachtig uitgevoerd, experimenteel van opzet.

Het boek van Van Driel is van 2012, maar dat geldt volgens mij ook voor de boeken van Kriek en Pedrosa. Ik vond dat ze nog best in deze lijst pasten.

Veel goede strips moesten afvallen: Walhalla, de nieuwe Asterix, het boek van Margreet de Heer over tweehonderd jaar beeldverhalen, het tweeluik Het testament van kapitein Crown, het eerste deel van Special Branch en van Promise en De jongen met het mes van Dick Matena. Het is nu eenmaal niet anders.

Er zijn in 2013 natuurlijk nog veel meer goede strips verschenen, maar ik heb niet alles gelezen. Wie zag ik over het hoofd? Op de stapel met nog te lezen boeken ligt in ieder geval Verdwaald van Shamisa Debroey en Door zonder familie van Gerrit de Jager.




donderdag 5 december 2013

De beste romans van 2013 (die ik niet gelezen heb)


Vorig jaar, ook omstreeks deze tijd, publiceerde ik een lijst met de beste tien romans van 2012 die ik niet gelezen had. Dat was natuurlijk nattevingerwerk. Ik moest afgaan op wat ik over die boeken gelezen had en op mijn verwachtingen van een auteur.

Achteraf bezien was het een handig lijstje: de meeste van die boeken ben ik alsnog gaan lezen. Aan drie boeken kwam ik niet toe: nummer 4, K. Schippers, Op de foto (maar ik las wel zijn volgende boek); nummer 9, Christian Weijts, Euforie (Ik moet toch eens wat van die man gaan lezen. Verder dan een kort verhaal ben ik nooit gekomen); nummer 10, Stefan Brijs, Post voor mevrouw Bromley. Van De engelenmaker heb ik indertijd zeer genoten. Waarom lees ik dit boek dan niet?

Ook dit jaar heb ik een lijstje gemaakt met nog ongelezen boeken. Hoewel er 'romans' in de titel van dit stukje staat, heb ik ook een verhalenbundel gekozen en zelfs een non-fictiewerk.

1. Arnon Grunberg, Apocalyps
2. Ilja Leonard Pfeijffer, La Superba
3. Tom Lanoye, Gelukkige slaven
4. Allard Schröder, De dode arm
5. A.F.Th. van der Heijden, De helleveeg
6. Bert Wagendorp, Ventoux
7. Margriet de Moor, Melodie d'amour
8. Elvis Peters, Dinsdag
9. Jan van Aken, De afvallige
10. Jan Brokken, De vergelding

Tja, het blijft een min of meer toevallige keuze. Ik had immers ook kunnen kiezen voor Saskia de Coster, Joost de Vries, Joke van Leeuwen, Guus Kuijer, Vonne van der Meer, Arthur Japin, Nelleke Noordervliet of Arthur Japin. Dat is dus niet gebeurd, al wil dat niet zeggen dat ik die boeken niet zal lezen, net zo min als het wil zeggen dat ik de tien boeken uit het lijstje wel zal lezen.

En welke boeken heb ik helemaal over het hoofd gezien? Thuis heb ik al een stapeltje waarop bijvoorbeeld boeken liggen van Elke Geurts en Simon Carmiggelt. Misschien heb ik ze hierboven onterecht niet genoemd. Over een jaar weet ik meer.






woensdag 4 december 2013

De beste poëzie van 2013



Vorig jaar publiceerde ik een klein lijstje met daarin de beste bundels die ik in 2012 had gelezen. Deze keer heb ik een heuse top tien! De meeste van de onderstaande bundels heb ik hier besproken. De linkjes vindt u onder de nummers.

Niet besproken is de nummer 2, Schoon vlees van Henk Knol, een wonderschone bundel die pas uit is. Binnenkort zal ik een gedicht uit die bundel op Bunt Blogt plaatsen, om een voorbeeld te laten zien van het moois dat erin staat. Koop die bundel en geef bovendien minstens één exemplaar cadeau aan een ander.

Ook nummer 7 heb ik niet besproken. Al voor dit jaar las ik de bundel, toen het nog geen officiële uitgave was. Nu is het als bijlage bij het blad Liter verschenen. Hilde Bosma is een jonge dichteres, die vormvaste gedichten schrijft. Ook van haar zal ik hier binnenkort een gedicht citeren.

Nummer 10 is strikt genomen geen poëziebundel, maar ik heb zo van het boek van Breukers genoten, dat ik het hier toch opneem. Niet in de eerste plaats vanwege de gedichten die erin staan (dat zijn er ook heel wat), maar om wat Breukers erover schreef.

1. Willem van Toorn, Bezweringen
2. Henk Knol, Schoon vlees
3. J. Eijkelboom, Verzamelde gedichten
4. Judith Herzberg, Liever brieven
5. Bart Moeyaert, Iemands lief / Histoire du Soldat
6. Mustafa Stitou, Tempel
7. Hilde Bosma, Kruisweg
8. Froukje van der Ploeg, Zover
9. Rodaan al Galidi, Liever niet, antwoordt de liefde
10. Chrétien Breukers, Het eerste gedicht

Er liggen nog wat bundels op lezing te wachten, bijvoorbeeld die van Vroman en Armando. Wellicht lees ik ze zelfs dit jaar nog. Niets aan te doen. Ik schuif ze op naar het lijstje van volgend jaar.

Wat ik over de verschillende bundels geschreven heb, heb ik niet meer nagelezen. Dit lijstje is voor een groot deel gebaseerd op mijn geheugen. Dat zou mij kunnen bedriegen, maar dat moet dan maar.

Ongetwijfeld is er meer goede poëzie verschenen. Een mens kan nu eenmaal niet alles lezen. Kira Wuck heb ik al maanden in huis (haar bundel, bedoel ik), maar ik ben nog niet aan lezing toegekomen. Andere titels zijn mij mogelijk geheel ontgaan. Voor tips houd ik mij natuurlijk aanbevolen.





dinsdag 3 december 2013

Liever brieven


Judith Herzberg publiceerde haar eerste gedichtenbundel in het jaar dat ik leerde lezen, 1963. Al mijn hele leesleven lang kan ik dus recent werk van haar lezen. Met dat lezen begon ik overigens pas in de jaren zeventig, toen ik elke week andere dichtbundels meenam uit de bibliotheek. Daar waren er ook van Herzberg bij, met titels die een beetje op elkaar leken: Zeepost, Beemdgras, Strijklicht. Kort daarna verschenen ook nog Botshol en Dagrest.

Herzberg is al die jaren blijven schrijven. Vorig jaar besprak ik voor Liter nog haar Klaagliedjes. De gedichten kennen geen stemverheffing. Meestal zingen ze niet, maar ze praten. Rustig, een beetje afwezig soms, hoewel ze je wel wat willen vertellen.

Ze vallen niet op door een kunstige vorm of door bijzondere beeldspraak. Soms lijken ze hun schouders op te halen, alsof het ze niet kan schelen wat je van ze vindt: we zijn nu eenmaal zoals we zijn.

Ook in haar nieuwe bundel, Liever brieven, staan enkele gedichten die me weinig zeggen. Niet dat ze slecht zijn, maar ze vallen me niet op, zelfs niet als ik ze lees. Ze willen maar niet blijven hangen. Nou ja, dat is dan maar zo.

Andere gedichten blijken meteen raak. Ik kom er maar moeilijk achter waarom dat is en waarin ze verschillen van de gedichten die me weinig doen. ‘Hoe men zijn vrienden verliest’ kopieerde ik en ik hing het met een magneetje op de kast in mijn leskamer.

Hoe men zijn vrienden verliest


Sommige sterven
voordat men zelf

andere worden
steeds minder snik

droefenis went
woede slinkt

men zet door
bedroefd, onverzoend

één was er nog over
maar die werd beroemd
Het is een eenvoudig gedicht, van nog geen dertig woorden. Wie met zo weinig woorden zoveel kan zeggen, moet wel een groot dichteres zijn. Je kunt preciezer gaan kijken hoe het werkt, hoe het zit met al die oe-klanken of met het koppel ‘snik’ en ‘slinkt’ en natuurlijk is daar best wat over te zeggen, maar toch vang je daarmee niet het gedicht.

Ik merk dat ik het blijf herlezen. Als ik langs de kast loop, nu ik het overtik, als ik Liever brieven opensla. Juist omdat het zo eenvoudig is, misschien. Het is een helder gedicht over iets moeilijks: het verlies van vrienden. Er is geen sentiment, maar wel betrokkenheid.

Het is zoals het is, zegt het gedicht. We moeten verder, ‘men zet door’. En het verdriet went wel, al blijf je bedroefd. Woede slinkt wel, maar je blijft onverzoend, omdat gebeurd is wat domweg niet mag.

Eigenlijk rechtvaardigt één zo’n gedicht al een hele bundel, maar Herzberg geeft meer. In het mooie gedicht ‘Stad’ staat een strofe van één regel: ‘De kortzichtigheid van breken.’ Daar zal ik nog wel een tijdje over blijven denken. En over de hartslag die Herzberg ‘toch nog / toch nog noemde’. Over het woord ‘aarzelaarshakhout’ en over ‘dit halverwege huis’.

Maar meer nog zal mij de stem bijblijven. De stem die praat in de gedichten, de stem van een mens. Eigenlijk lees je Herzbergs gedichten niet, je ontmoet ze.

Laat ik je voorstellen aan het gedicht ‘Toegift’, dat Herzberg schreef voor een Eenzame Uitvaart:

Toegift


Natuurlijk haal je liever iemand uit het water
die nog te redden is. Maar stel dat hij nog leefde
wat hadden we dan voor hem kunnen doen. Hem vragen
waar zijn wanhoop op berustte, hem zijn geliefde
weer terugbezorgen, of zijn werk, of zelfvertrouwen?

Nu kunnen we een heel klein beetje rouwen
niet eens om hem, omdat we hem niet kennen,
maar uit een vaag gevoel van menselijk fatsoen.

De bijna-liefde, bijna aandacht die hij straks nog
meekrijgt in zijn kist was misschien nét dat
kleine beetje dat hem had kunnen redden,
dat hij bij leven heeft gemist.